Koen Geens (CD&V): Mijnheer de minister, vooreerst verwijs ik naar de tekst van mijn vraag zoals ingediend.
Criminelen maken volop gebruik van communicatietechnologie. Politie en justitie moeten met gelijke wapens kunnen strijden binnen een duidelijk en werkbaar wettelijk kader dat de privacy maximaal waarborgt. Digitale sporen dragen bij tot het opsporen van misdaden, georganiseerde criminaliteit en terrorisme. Maar digitale sporen kunnen ook dienen als bewijs van onschuld.
Bij het arrest van 22 april 2021 vernietigt het Grondwettelijk Hof de artikelen 2, b), 3 tot 11 en 14 van de wet van 29 mei 2016 « betreffende het verzamelen en het bewaren van de gegevens in de sector van de elektronische communicatie ». Het staat aan de bevoegde strafrechter, in voorkomend geval, uitspraak te doen over de toelaatbaarheid van de bewijzen die werden verzameld bij de tenuitvoerlegging van de vernietigde bepalingen.
Wat is de mogelijke impact van dit arrest op de strijd tegen criminaliteit in België? Wanneer zou de reparatiewet ingediend worden in de Kamer?
Welke piste zal bewandeld worden gelet op de gerichte gegevensbewaring van verkeers-en locatiegegevens welke het Hof van Justitie in oktober 2020 naar voor schoof?
Welk luik zal voorzien worden voor de Veiligheid van de Staat vermits volgens het Europees Hof de doelstelling van bescherming van de nationale veiligheid maatregelen rechtvaardigen die ernstigere inmengingen in de grondrechten met zich brengen dan die welke door die andere doelstellingen zoals bestrijding van criminaliteit en de bescherming van de openbare veiligheid zouden kunnen worden gerechtvaardigd?
Welk standpunt neemt België in op Europese fora over de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie?
ogen operatoren met een geldige toestemming van de betrokkene alle verkeers-en locatiegegevens lange tijd bewaren voor bijvoorbeeld marketingdoeleinden?
Een belangrijk punt voor mij is de problematiek van het Europees arrest-Quadrature du net, dat aan de beslissing van ons Grondwettelijk Hof voorafgaat.
Het lijkt erop dat het Europees Hof van Justitie van oordeel is dat dataretentie wel geoorloofd kan zijn in het belang van de nationale veiligheid, terwijl dat niet het geval is voor de gewone criminaliteit, gelet op de richtlijn van 2002. Het onderscheid tussen nationale veiligheid en criminaliteit valt, bijvoorbeeld in de context van terrorisme, bijzonder moeilijk te trekken, maar ik neem aan dat uw diensten daarover momenteel nadenken. Immers, als ruimere dataretentie geoorloofd kan zijn in het belang van de nationale veiligheid en niet in het belang van de bestrijding van de gewone criminaliteit, dan moeten wij erover nadenken om, minstens in afwachting, alvast dat poortje te gebruiken en een ruimere dataretentie mogelijk te maken.
Ten slotte en aansluitend op de vraag van mevrouw De Wit, hoe langer hoe meer denk ik dat dat soort vragen in wezen op het Europees niveau worden beslecht. In mijn vroegere mandaat heb ik geprobeerd om vooruitgang te boeken in e-evidence, met name wat de toegang betreft tot de servers van onze internationale en vooral Amerikaanse providers. Dat is een belangrijke vraag, want ik heb de indruk dat het Europees Hof zich nu al voor de derde keer in de kwestie verslikt, met vreemde kronkels tot gevolg. Is het niet hoog tijd dat er toch geprobeerd wordt op Europees vlak een nieuwe richtlijn voor dataretentie tot stand te brengen, twintig jaar na de vorige?
Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, dames en heren Kamerleden, bedankt voor uw vragen. U heeft gelijk, er staat heel wat op het spel. Ik zal vrij uitvoerig antwoorden op uw vragen.
Ten eerste, het arrest. Net als u heb ik kennis genomen van het arrest van het Grondwettelijk Hof op 22 april, waarbij het Hof in navolging van het arrest van 6 oktober van het Europees Hof van Justitie de wet van 29 mei 2016 met onmiddellijke ingang heeft vernietigd. Als u het arrest van het Grondwettelijk Hof heeft gelezen, zult u vaststellen dat het zo goed als letterlijk de argumentatie van het Europees Hof van Justitie heeft overgenomen.
In 90 % van de strafzaken maken de politie en justitie gebruik van telefoongegevens om zaken op te lossen. Die gegevens zijn belang- rijk in de strijd tegen de georga- niseerde misdaad, de zware criminaliteit en het terrorisme.
In de commissie voor Justitie van 28 oktober 2020 heb ik inderdaad geantwoord dat het niet eenvoudig zou zijn om een oplossing aan te reiken die voldoet aan de zienswijze van het Hof van Justitie en die tegelijkertijd een werkbaar instrument voor onze gerechtelijke autoriteiten en de veiligheidsdiensten zou zijn. Het gaat dus om een zeer delicate evenwichtsoefening tussen het grondrecht op privacy en het grondrecht op veiligheid.
Privacy is een grondrecht maar het recht op veiligheid is van doorslag- gevend belang. De rechterlijke macht moet meer dan ooit met elektronische gegevens kunnen werken. Door ze juridische middelen te ontzeggen zou men vooral de misdadigers een dienst bewijzen.
Ik hoef u niet te overtuigen van het belang van data in de strijd tegen criminaliteit en terrorisme. Het gaat daarbij over de identificatie, nagaan wie er achter welk scherm of toestel schuilt. Verder gaat het over de lokalisatie, nagaan waar die persoon zijn scherm of toestel gebruikt. Ook het verkeer is belangrijk, om na te gaan wie er met wie contact heeft gehad. Al deze gegevens kunnen van cruciaal belang zijn, het volstaat om in dat verband het lopend onderzoek naar Sky ECC te vermelden.
U weet dat de toegang tot die gegevens in ons land strikt en goed is geregeld, via het Wetboek van strafvordering in het kader van een strafonderzoek en via de wet op de inlichtingendiensten voor een inlichtingenonderzoek. Het Grondwettelijk Hof heeft niet geraakt aan de zeer strak gereglementeerde regelingen met betrekking tot de toegang voor onze diensten. Het is belangrijk om dat te beklemtonen, want die regelingen bieden de burger vandaag reeds waarborgen. Het zijn dus geen vrijbrieven voor de inlichtingen- en politiediensten.
Het spreekt voor zich dat de regering, in het bijzonder de ministers bevoegd voor Telecommunicatie, Defensie, Privacy en Justitie, het arrest van het Grondwettelijk Hof zal respecteren. Onze diensten werken sinds het arrest van het Hof van Justitie van oktober 2020 hard aan concrete teksten om een duidelijk juridisch kader op te stellen, als bruikbaar en efficiënt instrument in de strijd tegen criminaliteit. We hebben daarbij niet gewacht op de uitspraak van het Grondwettelijk Hof, maar uiteraard is de visie van het Grondwettelijk Hof noodzakelijk om de tot heden uitgewerkte oplossingen te kunnen finaliseren.
Mevrouw Bury, u vroeg hoe men daar in andere landen mee omgaat. Binnen de lidstaten van de Europese Unie verschillen de regels voor het bewaren van deze gegevens. Staten als Duitsland, Hongarije, Spanje, Kroatië, Denemarken, Letland, Ierland, Polen, Griekenland, Litouwen, Tsjechië, Bulgarije, Cyprus, Estland, Italië, Luxemburg en Malta hebben een algemene regeling voor het bewaren van gegevens die nog steeds van kracht is. Andere lidstaten hebben een beperktere of zelfs geen gegevensbewaringsregeling. Zweden, Finland, Roemenië en Slovakije passen bijvoorbeeld beperkte bewaring toe voor bepaalde categorieën van gegevens, diensten en operatoren. Slovenië en Oostenrijk hebben na de arresten van het Europees Hof van Justitie niet langer een algemene of gerichte regeling voor het bewaren van gegevens. Daarnaast werken sommige lidstaten aan nieuwe wetgeving.
In Frankrijk heeft de Raad van State op 21 april 2021 een beslissing genomen. Mevrouw De Wit, het is dus niet zo dat de Franse regering zich daar niets van aantrekt, ze respecteert de wetgeving maar ook de rechtspraak. De Franse Raad van State heeft verklaard dat de algemene bewaring van gegevens gerechtvaardigd is door de bedreiging van de nationale veiligheid en de bestrijding van zware criminaliteit. Hij achtte de verplichting tot algemene bewaring van gegevens voor andere doeleinden dan de nationale veiligheid, met inbegrip van strafvordering, echter onwettig.
De Franse regering heeft nu zes maanden de tijd om het wetgevend kader te wijzigen en te voorzien in een nieuwe evaluatie van de bedreiging van de nationale veiligheid om het gebruik van gegevens op bevel van een onafhankelijke autoriteit te rechtvaardigen.
Ierland, Kroatië, Luxemburg, Letland en Denemarken overwegen nieuwe wetgeving op te stellen waarbij rekening moet worden gehouden met de arresten van het Europees Hof van Justitie. Bovendien heeft Nederland een wet inzake gegevensbewaring opgesteld, maar die is beperkt tot identificatiegegevens. Tot slot is er nog een Duitse zaak aanhangig bij het Europees Hof van Justitie.
Een specifieke werkgroep van de Raad van de Europese Unie komt op regelmatige basis bijeen om informatie uit te wisselen tussen de lidstaten en naar oplossingen te zoeken. De arresten van het Hof van Justitie vormen immers een uitdaging voor alle lidstaten.
Mijnheer Geens, ik heb dit al met verschillende collega's besproken in bilateraal en Europees verband en met de Europese commissaris die hiervoor bevoegd is, onze landgenoot Didier Reynders. De vraag rijst inderdaad, mijnheer Geens, of zich vroeg of laat geen Europese oplossing opdringt.
Tijdens de JAI van maart 2021 heb ik gepleit voor een Europese oplossing, volgend op de verschillende arresten van het Europees Hof van Justitie. Het is aangewezen om te streven naar een harmonisatie op Europees niveau en tegelijkertijd verder te werken op nationaal niveau in afwachting van een dergelijke harmonisering.
Tegelijkertijd heb ik gepleit voor een EU-instrument dat geen bijkomende restricties oplegt, boven op deze waarin het Europees Hof van Justitie al voorziet, want de oefening zal op zich reeds voor voldoende uitdaging zorgen. Ik heb voorts ook gepleit voor een instrument dat de nodige flexibiliteit voor de lidstaten biedt, zodat het gegevensbewaringsregime op basis van de andere opties inzake gegevensbewaring mogelijk blijft.
Ten derde, mevrouw De Wit, de gevolgen voor de lopende en de nieuwe onderzoeken.
Voor de lopende onderzoeken hebben de eisers gevraagd dat de afschaffing van dataretentieplicht tot gevolg zou hebben dat de toegang tot die data zou vervallen.
Het Hof ging daar uitdrukkelijk niet op in. Als u het arrest hebt gelezen, hebt u dat ook vastgesteld. Het Hof laat dat uitdrukkelijk over aan de appreciatie van de bodemrechter in een individuele zaak. Het Hof verwijst uitdrukkelijk naar het zogenaamde Antigoonartikel, het bekende artikel 32 uit de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering.
In de overweging B.24.3 stelt het Grondwettelijk Hof immers het volgende, ik citeer: "dat het aan de bevoegde strafrechter toekomt uitspraak te doen over de toelaatbaarheid van de bewijzen die werden
verzameld bij de tenuitvoerlegging van de vernietigde bepalingen overeenkomstig artikel 32 en in het licht van de door het Hof van Justitie in het vermelde arrest van 6oktober2020 aangebrachte preciseringen." Met andere woorden, wanneer in lopende onderzoeken gebruik wordt gemaakt van data die onder de dataretentieplicht vielen, is het niet noodzakelijk zo dat dat bewijs uitgesloten moet worden. Het is aan de bevoegde strafrechter om op een case-by-casebasis daarover een uitspraak te doen. Er bestaat trouwens al rechtspraak die die zienswijze bevestigt.
Artikel 32 bepaalt dat een bewijselement uitgesloten moet worden als het bewijs niet betrouwbaar is, in strijd is met het recht op een eerlijk proces of als de substantiële vormvoorwaarden niet nageleefd werden.
Mevrouw De Wit, op uw vraag of de data momenteel nog bewaard worden, kan ik bevestigend antwoorden, in zoverre dat het arrest van het Grondwettelijk Hof slechts gevolgen heeft vanaf de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad. Maar het gaat hier om een korte periode. Na de publicatie is het effectief onzeker welke data nog bewaard zullen worden.
Wat nieuwe strafonderzoeken betreft, is het belangrijk erop te wijzen dat de bepalingen over de opvraging van identificatie-, verkeers- en locatiegegevens, zowel in het Wetboek van strafvordering als in de wet van 13 november 1998 voor de inlichtingen- en veiligheids- diensten onverkort blijven bestaan. Daar had ik het al over en ik herhaal het hier.
Zowel de gerechtelijke autoriteiten als de inlichtingen- en de veiligheidsdiensten kunnen gegevens blijven opvragen bij telecom- operatoren. Uw stelling dat data in nieuwe onderzoeken niet meer gebruikt mogen worden, klopt dan ook niet helemaal. Telecom- providers bewaren ook data voor eigen gebruik, bijvoorbeeld voor facturatie of andere doeleinden. De providers zijn op basis van de wet gehouden hun medewerking te verlenen aan de gerechtelijke autoriteiten en aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wanneer deze diensten gegevens opvragen. Alleen is het uiteraard zo dat, wanneer de operatoren niet over deze gegevens beschikken, ze ook niet kunnen meegedeeld worden.
Daarom is het uitermate belangrijk om snel een duidelijk juridisch kader op te stellen dat een bruikbaar en efficiënt instrument blijft in de strijd tegen criminaliteit en ook zorgt voor privacy.
Dat brengt mij bij mijn laatste punt. Hoe gaan we remediëren aan het arrest? Nu het Grondwettelijk Hof de zienswijze van het Europees Hof heeft bevestigd, wordt de nieuwe regeling in de loop van de komende weken voorgelegd aan de ministerraad. Daarna kunnen de nodige adviezen worden ingewonnen. Dan zal uiteraard deze tekst aan het Parlement worden voorgelegd.
Het is belangrijk dat we hierover een goed parlementair debat kunnen hebben. Laat ons ook in dit huis dit arrest maar eens aangrijpen om de discussie over privacy en veiligheid op scherp te stellen.
T en gevolge van de arresten van 6 oktober en 22 april van het Grondwettelijk Hof is een algemene en ongedifferentieerde bewaring van de gegevens niet meer mogelijk.
Het is duidelijk dat een correct antwoord op het arrest van het Grondwettelijk Hof ligt in de nodige proportionaliteit en differentiëring bij de bewaring van de gegevens. Vandaar het woord lasagne. Hoe lang kunnen gegevens die op een bepaalde plaats vergaard zijn, worden bijgehouden, en over welke gegevens gaat het precies? Het proportionele antwoord op die vraag levert een matrix op, een lappendeken, een lasagne. Het is een lasagne van maatregelen die behapbaar moet zijn voor onze veiligheidsdiensten en tegelijkertijd tegemoetkomt aan het arrest.
Het Europees Hof geeft daarvoor verschillende aanknopingspunten, zeker voor wat de bedreigingen betreft tegen de nationale veiligheid, bij uitstek een bevoegdheid van de inlichtingendiensten. Het gaat met name over een gedifferentieerde bewaarplicht van verkeers- en localisatiegegevens en een algemene en ongedifferentieerde bewaarplicht, beperkt in de tijd, die bijvoorbeeld opgelegd zou kunnen worden via een uitzonderlijke inlichtingenmethode of indien het nationale dreigingsniveau opnieuw de hoogte ingaat.
Daarnaast kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ook toegang krijgen tot de gegevens die bewaard worden op basis van geografische criteria, zoals het Hof het zegt, en die ook uitdrukkelijk door het Hof worden vernoemd.
Mevrouw Thibaut, die geografi- sche criteria worden door het Hof uitdrukkelijk vermeld.
Deze geografische criteria zijn bijvoorbeeld plaatsen waar veel criminaliteit plaatsvindt, waar er een verhoogd risico is op zware misdrijven, plaatsen die regelmatig bezocht worden door een groot aantal personen of plaatsen waar er een mogelijke bedreiging is voor de vitale belangen van het land of de essentiële behoeften van de bevolking. Het kan ook gaan om strategische plaatsen zoals luchthavens.
De inlichtingen- en veiligheids- diensten kunnen toegang krijgen
tot de gegevens die door de operatoren worden verwerkt voor facturatie, fraudepreventie, netwerk-beveiliging of marketing.
Tot slot, mijnheer Geens, u vroeg of operatoren met een geldige toestemming van de betrokkene alle verkeers- en locatiegegevens lange tijd mogen bewaren voor bijvoorbeeld marketingdoeleinden. Sta mij toe dat ik u voor die vraag doorverwijs naar mijn collega, mevrouw de Sutter. Ik heb een en ander met haar afgestemd. Zij zal daarop antwoorden.
Mevrouw de voorzitter, collega's, het was een hele kluif, waarvoor ik mij verontschuldig. Het waren echter belangrijke vragen.
Onze veiligheidsdiensten boeken elke dag resultaat, onder meer op basis van data. Zij verdienen daarvoor alle lof en respect in het belang van de veiligheid van ons allen. Zij doen dat onder de controle van onafhankelijke magistraten, namelijk de procureur, de onderzoeks- rechter en de BIM-commissie. Dat principe blijft als een paal boven water staan.
Tegelijkertijd zoeken wij naar een oplossing, waardoor de data kunnen worden bewaard op een manier die de privacytoets van het Europees Hof en ons Grondwettelijk Hof kan doorstaan. Binnenkort hoop ik samen met u daaraan te kunnen werken.
Koen Geens (CD&V): Mijnheer de minister, misschien heb ik niet goed geluisterd en het is zeker niet belangrijk genoeg om nu nog op in te gaan, maar ik heb de indruk dat u de verschillende finaliteit, namelijk de nationale veiligheid enerzijds en de strijd tegen de criminaliteit anderzijds, die een dataretentieplicht kan rechtvaardigen en waarvoor het erop lijkt dat het Europees Hof van Justitie dataretentie omwille van nationale veiligheid gemakkelijker aanvaardt dan omwille van de strijd tegen criminaliteit, niet hebt meegenomen in uw antwoord. Dat is u echter vergeven, want ik had er onvoldoende de nadruk op gelegd.
Wanneer u mij verwijst naar de minister bevoegd voor telecommuni- catie wat het recht betreft om data met betrekking tot klanten van telefoonproviders om andere dan facturatieredenen te bewaren, moeten we toch concluderen dat onze samenleving behept is met enige hypocrisie. Ik heb het er moeilijk mee dat een telefoonfirma jaargegevens om commerciële redenen mag bewaren, waardoor toch toegang kan worden gegeven tot die gegevens voor onderzoeksdoeleinden van gerechtelijke aard, terwijl de Staat zelf de
dataretentie niet mag vragen. Hij moet dan proberen om dergelijke kronkels te gebruiken ten nutte van de Staat of ten nutte van andere doeleinden. Maar ik heb echter begrepen dat minister De Sutter mij daarover uitleg zal geven.
Ik zou dus hopen dat men op Europees vlak niet met twee maten meet wat commerciële schendingen of gebruik van gegevens betreft in weerwil van wat men volgens de privacywetgeving zou verwachten – van 's ochtends tot 's avonds word ik immers overstroomd door publiciteit –, terwijl dat om rechtmatige onderzoeksdoeleinden niet zou mogen. Daar wil ik op termijn graag helderheid over krijgen, maar ik zal mij hieromtrent richten tot minister De Sutter.
Het incident is gesloten.