Koen Geens (CD&V): Mijnheer de minister, in februari 2022 heeft het Executief van de Moslims van België zijn vernieuwingsplan aan u voorgesteld. Recenter deelde u mee dat u de procedure tot intrekking van de erkenning van het executief hebt aangevat. In een brief van 18februari 2022 zou u het executief de mogelijkheid geboden hebben te reageren op de nakende intrekking van de erkenning. De intrekking van de erkenning zou tot gevolg hebben dat de rol van het executief wegvalt. U verklaarde in de pers dat er zodoende een tussenfase wordt gecreëerd en dat er op die manier een opportuniteit ontstaat voor de oprichting van een nieuw representatief orgaan dat de Belgische moslimgemeenschap vertegenwoordigt.
Inmiddels heeft de mogelijke intrekking van de erkenning ook minder evidente gevolgen. Het leidt tot discontinuïteit en veroorzaakt een juridische leemte voor de moslims in het land. Het executief, noch enig ander orgaan zal imams kunnen erkennen, meewerken aan de erkenning van moskeeën of deelnemen aan de verdere organisatie van een Belgische imamopleiding, voor zover die opnieuw op poten zou kunnen worden gezet.
Ik heb een aantal vragen, in het belang van de continuïteit, omdat in Vlaanderen nu al ongeveer acht jaar geen geloofsgemeenschappen meer worden erkend. Het Executief van de Moslims van België wordt intern geconfronteerd met taalbarrières. Is in dat kader de oplossing van artikel 1, derde lid van het KB van 15 februari 2016 opnieuw besproken met het executief?
Hoe ziet u de procedure tot intrekking? Welke termijn heeft het executief gekregen om te reageren op uw brief? Welke timing geldt voor de hele procedure?
Welke stappen zult u ondernemen met het oog op de installatie van een aanspreekpunt dat in de tussenfase representatief is voor de Belgische moslimgemeenschap? Wij hebben uit de pers begrepen dat er misschien een bemiddeling zou ontstaan. Is dat inderdaad het geval?
Ten slotte, u gaat ervan uit dat er een nieuw orgaan zal worden opgericht dat in de plaats komt van het executief, indien de erkenning wordt ingetrokken. Hoe draagt u bij tot de bevordering van dat initiatief? Op welke termijn mogen we dat verwachten?
Minister Vincent Van Quickenborne: Collega, u kent het dossier goed en ik hoef u niet te herhalen dat ik in mijn beleid ter zake niet over een nacht ijs ben gegaan. Ik kan niet langer aanvaarden dat de executieve met haar werking vandaag de moslimgemeenschap in ons land aan het lijntje houdt.
Wat uw eerste vraag betreft, de executieve is er zich terdege van bewust dat het principe van de taalkamers een belangrijk aspect is. Ze geeft dat zelf ook aan in haar evaluatierapport, dat u hebt gelezen. Het principe van de taalkamers werd eveneens op mijn vraag besproken op de Interministeriële Conferentie van 14 december vorig jaar.
Wat uw tweede vraag betreft, na het ontvangen van mijn brief had de executieve twee weken de tijd om te vragen gehoord te worden. Zij heeft gebruikgemaakt van die mogelijkheid. Een eerste afspraak werd gemaakt voor 15 maart, gisteren, maar de raadsman van de executieve heeft ons laten weten niet beschikbaar te zijn op die datum. Een nieuwe afspraak werd ingepland voor 23 maart dit jaar. Het uitoefenen van het hoorrecht is een volgende stap. U zult begrijpen dat ik niet vooruit wil lopen op de volgende stappen, wat niet wegneemt dat mijn intenties klaar en duidelijk zijn.
Op uw derde vraag, ook wat die betreft, moet ik mij in het licht van de lopende juridische procedure reticent opstellen in mijn verklaringen, wat niet wegneemt dat ik uw vraag begrijp en dat uw onderliggende bezorgdheid ook de mijne is. Ik zal er alles aan doen om de temporaliën te verzekeren. Meer daarover kan ik op het ogenblik niet verklaren.
Ten slotte, uiteraard moet een dergelijk initiatief vanuit de moslimgemeenschap zelf komen. Ik ontvang de voorbije dagen ter zake bemoedigende signalen vanuit die gemeenschap in ons land. Er wordt gesproken. Rekening houdend met de godsdienstvrijheid in ons land, ondersteun ik uiteraard dergelijke initiatieven.
Koen Geens (CD&V): Dank u wel, mijnheer de minister. Ik begrijp dat u voorzichtig moet zijn in uw antwoord en heb daar alle begrip voor, maar ik wil toch nog eens mijn bekommernis duidelijk maken.
Ik was zes jaar minister van Justitie. Gedurende die zes jaar heeft de Vlaamse regering geen enkele geloofsgemeenschap erkend. In die periode werden gigantische inspanningen geleverd om de veiligheid van de geloofsgemeenschappen te bewerkstelligen. Inmiddels heeft de Vlaamse regering, waarvoor u uiteraard geen verantwoordelijkheid draagt, maar waarin het gelukkig toeval wil dat een partijgenoot van u de bevoegdheid heeft voor de geloofsgemeenschappen, een decreet aangenomen om de erkenning van de geloofsgemeenschappen op een nieuwe leest te schoeien. Onderwijl bent u verantwoordelijk voor de erediensten wat de federale aspecten betreft, onder andere de betaling van de bedienaars van de eredienst die erkend zijn door de representatieve organen.
Mijn zorg is dat door de huidige standstill van weldra negen jaar ook de hele kanalisering van de geloofsgemeenschappen via de federale subsidies aan de bedienaars en de gewestelijke subsidies aan de geloofsgemeenschappen stopt. Morgen kan die geloofsgemeenschappen worden verweten dat zij gesubsidieerd worden door het buitenland, terwijl ze ondertussen, omdat zij niet erkend worden, niet door het Belgisch of het Vlaams niveau gesubsidieerd worden. Ik heb altijd gemeend dat de manier waarop wij daarmee omgingen, ons voor een stuk toeliet om de minder vredelievende aspecten van bepaalde erediensten op bepaalde momenten in de geschiedenis in goede banen te leiden. In die zin – ik besef hoe moeilijk de bevoegdheid is, zowel in Vlaanderen als op federaal vlak – durf ik alleen maar aandringen op bekwame spoed. Twee jaar is namelijk zo voorbij. Ik hoop dus op een oplossing vóór het eind van de legislatuur, zowel op Vlaams als op federaal niveau.
De bevoegdheid inzake de erediensten is door de Belgische wetgever op een bijzonder ongelukkige manier gesplitst; het kan bijna niet ongelukkiger. Elk niveau heeft de mogelijkheid om zich op een eigen manier, wanneer nodig, te manifesteren. Het gelukkig toeval wil dat de bevoegdheid nu onder uzelf en uw partijgenoot valt, al excuseer ik mij ervoor dat ik daarop druk. Ik durf te hopen dat u er voor het eind van deze legislatuur samen in slaagt om de kwestie tot een goed einde te brengen, want dat is volgens mij heel belangrijk voor de erediensten in ons land.
Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Geens, het laatste woord komt uiteraard het Parlement toe, maar sta me toe om nog kort mee te geven dat het absoluut mijn ambitie is om procedures tot erkenning van geloofsgemeenschappen herop te starten. De discussies die wij nu voeren, mogen daarin geen beletsel zijn.
Koen Geens (CD&V): Mijnheer de minister, ik wil u niet vragen hoe dat zal gebeuren; ik neem aan dat de continuïteit wordt gegarandeerd. Ik durf er wel op te wijzen dat wij er in de vorige legislatuur in geslaagd waren om met alle bevoegde ministers een veiligheidscirculaire met een goed veiligheidsadvies van de federale overheid tot stand te brengen. Ik begrijp dat de Vlaamse regering dat nu zelf doet. Ik hoop dat alle middelen die destijds werden vrijgemaakt voor de erkenning van imams, uiteindelijk een gunstige bestemming zullen kunnen krijgen. Als men buitenlandse predikanten wil vermijden, moet men wel binnenlandse predikanten betalen.
Het incident is gesloten.