Koen Geens (CD&V): Mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag.
Op 1 september trad het nieuwe goederenrecht in werking, dat onderdeel is van het nieuwe BW.
Het nieuwe goederenrecht werd opgesteld door verscheidende experten onder leiding van professor Vincent Sagaert en werd onder meer voorafgegaan door een publieksconsultatie (2017).
In de aanloop naar die inwerkingtreding was er heel wat ophef in de media, vooral in de gespecialiseerde landbouwpers, over artikel 3.67, § 3, BW, dat betrekking heeft op het eigendomsrecht.
§ 3. Wanneer een onbebouwd en onbewerkt onroerend goed niet is afgesloten, mag ieder er zich op begeven tenzij de eigenaar van dit perceel schade of hinder hiervan ondervindt of op duidelijke wijze kenbaar heeft gemaakt dat het verboden is voor derden om zonder zijn toestemming de grond te betreden. Degene die gebruik maakt van dit gedogen, kan zich noch op artikel 3.26, noch op artikel 3.59 beroepen.
Wat wordt precies begrepen onder de kwalificatie 'onbebouwd en onbewerkt'?
Wat met land- en tuinbouwgronden die braak liggen, bijvoorbeeld in het kader van vruchtwisseling?
Wat met maaiweiden, graslanden of percelen waarop gras wordt verbouwd, bijvoorbeeld voor het inkuilen van diervoeding of voor het hooien?
Is deze bepaling van toepassing op verpachte percelen? Wanneer mag er dan wel betreden worden?
Is de eigenaar in de mogelijkheid om de toegang te ontzeggen?
Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Geens, ten eerste, § 3 van artikel 3.67 van het nieuw Burgerlijk Wetboek over het feitelijk gedogen door de eigenaar wanneer een niet afgesloten onroerend goed onbewerkt of onbebouwd is, moet als uitzonderings- bepaling restrictief worden toegepast. Onbewerkt staat naast onbebouwd. In het Frans staat non cultivé. Dat betekent dat de bepaling van toepassing is indien het perceel op geen enkele manier wordt gebruikt. Percelen die op enige manier voor landbouw worden gebruikt, mogen niet door wandelaars worden betreden.
Ten tweede, braakliggende land- en tuinbouwgronden zijn gronden die in gebruik zijn, aangezien dat een normale toewijzing van gronden vormt in het kader van een drieslag- of een vierslagstelsel. Dat zijn dus bewerkte gronden waarop artikel 3.67, § 3, niet van toepassing is en waarvan betreding derhalve niet is toegestaan.
Wat uw derde vraag betreft, hetzelfde geldt voor maaiweiden, gras- landen of percelen waarop gras wordt verbouwd voor het inkuilen van dierenvoeding of voor het hooi. Dat is normaal gebruik van gronden voor landbouw of veeteelt. Dergelijke gronden vallen daarom niet onder het toepassingsgebied van artikel 3.67, § 3.
Wat uw vierde vraag betreft, artikel 3.67, § 3, is evenmin van toepassing op landbouwpercelen die verpacht zijn. Juridisch gezien worden dergelijke percelen door de pachter hoofdzakelijk gebruikt in het landbouwbedrijf. Een gebruik door een derde zou onverzoenbaar zijn met de rechten van de pachter.
Wat uw vijfde vraag betreft, volgens artikel 3.67, § 3, moet aan vier voorwaarden worden voldaan om zich op een grond te mogen begeven. Ten eerste, de grond moet onbebouwd en onbewerkt zijn. Ten tweede, de grond mag niet afgesloten zijn. Ten derde, het betreden van de grond mag geen schade of hinder aan de eigenaar veroorzaken. Ten vierde, de eigenaar heeft niet kenbaar gemaakt dat het voor derden verboden is om zonder zijn of haar toestemming de grond te betreden.
Wat uw laatste vraag betreft, artikel 3.67, § 3, van het nieuw Burgerlijk Wetboek bepaalt uitdrukkelijk dat het betreden van een grond in ieder geval verboden is als de eigenaar kenbaar heeft gemaakt dat het voor derden verboden is om de grond zonder zijn of haar toestemming te betreden. Derhalve, zelfs indien aan de drie eerste eerder aange- haalde voorwaarden wordt voldaan, blijft het mogelijk het betreden van een grond te verbieden.
01.03 Koen Geens (CD&V): Ik dank de minister voor zijn duidelijke en heldere antwoord, dat ik met genoegen zal herlezen.
Het incident is gesloten.