Parlementaire vragen in de Commissie Justitie

op 13 juli 2016 16:00 Parlementaire Vragen

Vraag van Egbert Lachaert (Open VLD) over vrij verkeer van bewijs binnen de lidstaten van de Europese Unie.

ANTWOORD

Ik deel de visie dat een duidelijke wetgeving inzake het vrij verkeer van bewijsmateriaal binnen de Europese Unie een belangrijke meerwaarde vormt in het kader van grensoverschrijdende onderzoeken. Ik kan helaas enkel vaststellen dat het voorbarig is om dit beginsel in een EU wetgeving op te nemen.

Maar een aantal significante stappen hiertoe werden reeds gezet:

  • De harmonisering van een aantal procedurele rechten voor verdachten – zoals toegang tot een advocaat en het vermoeden van onschuld - heeft geleid tot meer coherentie tussen de verschillende nationale vormvereisten.
  • In de laatste versie van de verordening inzake het Europees openbaar ministerie, is er enigszins vooruitgang geboekt in de richting van vrij verkeer van bewijs .
  • De Kadernota, waarnaar u verwees, onderschrijft voorts de noodzaak dat een correcte opvolging van de tenuitvoerlegging van het Europees onderzoeksbevel essentieel is om te komen tot een vrij verkeer in bewijsverkrijging. Dit instrument zal vanaf 22 mei 2017 van toepassing zijn en bevat reeds een aantal belangrijke waarborgen teneinde de toelaatbaarheid van in het buitenland verkregen bewijsmateriaal te vrijwaren. De uitvoerende autoriteit zal het bevel op identieke wijze en onder dezelfde voorwaarden als een nationale beslissing ten uitvoer leggen, zodoende dat het aldaar rechtmatig is verkregen. Voorts zullen alle door de uitvaardigende autoriteit gevraagde vormvereisten nageleefd worden, mits niet strijdig met de fundamentele rechtsbeginselen. U mag overigens niet over het hoofd zien dat de betrokken autoriteiten ten alle tijden met elkaar in overleg kunnen treden. Indien in een specifiek geval niet zou ingegaan kunnen worden op de vormvereisten gevraagd door de uitvaardigende staat, dan kan in onderling overleg nagegaan worden hoe men kan vermijden dat het gebruik van het regelmatig verkregen bewijsmateriaal ontoelaatbaar zou zijn in de andere staat. Tenslotte wordt voorzien in de mogelijkheid voor een autoriteit van de uitvaardigende staat om bijstand te verlenen tijdens de tenuitvoerlegging in de andere lidstaat, wat de controle op het rechtmatig verzamelen van bewijsmateriaal ten goede komt.

Hoewel we op korte termijn geen nieuw EU-instrument verwachten aangaande het vrij verkeer van bewijzen, zullen we positief bijdragen aan nieuwe initiatieven.

Een ideale oplossing zou de uitbreiding zijn op EU niveau van onze Antigoon-rechtspraak, die wettelijk verankerd is en die overigens werd bevestigd door het Europees Hof van de Rechten van de Mens.


Vraag van Philippe Goffin over slachtoffers van terrorisme in het buitenland.

ANTWOORD

Indien de feiten plaatsvinden buiten het Belgische grondgebied sluiten artikel 31bis, § 1, 1° en artikel 31bis, § 2, 1°, van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, thans een financiële tussenkomst vanwege de commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders, uit.

De mogelijkheid tot het toekennen van financiële hulp aan slachtoffers van terrorisme gepleegd in het buitenland zal geregeld worden via een koninklijk besluit dat artikel 42bis van de voormelde wet van 1 augustus 1985 uitvoert. Het koninklijk besluit zal hierin verandering brengen en beoogt het mogelijk te maken dat Belgen of personen die hun gebruikelijke verblijfplaats in België hebben, en die het slachtoffer zijn van daden van terrorisme gepleegd in het buitenland, aanspraak kunnen maken op een financiële tegemoetkoming. Als voorwaarde wordt daarin wel gesteld dat het slachtoffer op het moment van de daad van terrorisme de Belgische nationaliteit of zijn gebruikelijke verblijfplaats in België heeft.

Door uitvoering van artikel 42bis van de voormelde wet van 1 augustus 1985 wordt het mogelijk dat Belgen en personen die hun gebruikelijke verblijfplaats in België hebben én die het slachtoffer zijn van daden van terrorisme gepleegd in het buitenland een aanvraag kunnen richten tot de commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders.

2. Daden van terrorisme zullen bij een ander koninklijk besluit erkend worden als ‘daden van terrorisme’, waarna het slachtoffer binnen een termijn van drie jaar na de publicatie van dit koninklijk erkenningsbesluit een verzoek tot het bekomen van hulp aan de commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders kan richten.

Deze voormelde koninklijk besluiten zijn momenteel in voorbereiding.

3. Tot op heden hebben zeer weinig slachtoffers de commissie (voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders) telefonisch of per e-mail gecontacteerd voor feiten van terrorisme gepleegd in het buitenland. De Commissie is sterk bevraagd voor de aanslagen van 22 maart 2016 te Brussel.