Drie jaar later dan verhoopt, zijn we erin gelukt ons moederland Europa opnieuw te bereizen.
Het leek bij momenten bijna zondig om achter het stuur te kruipen en ons als vanouds te hervinden in het mooiste wat ons continent te bieden heeft. Maar zou iemand een covid-bewuste Amerikaan lastig vallen omdat hij, home sick, toch maar Road 66 neemt, en bijna de tranen in de ogen krijgt als hij voor de zoveelste keer de Grand Canyon in de verte vermoedt?
Het moet gezegd: de deeltjes van ons moederland die we bezochten waren heel rustig en minder druk dan gewoonlijk, en bij momenten ontroerend eenvoudig in hun ontwaken uit een lange en – moet het gezegd – niet altijd deugddoende slaap.
Heel de tijd waren we het Europa van onze ouders en voorouders dankbaar voor alles wat het land ons gaf. Met vele gebreken, tekortkomingen en menselijk falen, ongetwijfeld. Maar per saldo positief. Hoe misplaatst dat bij alle onheilstijdingen ook mag lijken.
Dikwijls dacht ik aan mijn eigen ouders en grootouders. Aan wie ik had willen tonen hoe goed ze het wel gedaan hadden, waartoe ze hadden bijgedragen, omdat ik het hen vroeger te weinig heb gezegd, en het te vanzelfsprekend heb gevonden. Ze deden wat ze konden, en meer dan dat. Ze waren voor vooruitgang, maar konden de negatieve gevolgen daarvan in hun tijd, het weze 1930 of 1960, nog niet inschatten.
Ik ben die voorouders dankbaar voor hun groot hart, dat van mijn moeder in het bijzonder, dat, vanaf Karel de Grote over Maria Theresia – met wisselend succes – probeerde elke mens te onderwijzen en te ontvoogden tot een volwassen en kritische burger. Vrouw of man, jong of oud, van hier of van ginder.
Dankbaar voor hun rijk talent, dat van mijn vader in het bijzonder, dat Europa een cultuur bracht die op elk gebied tot de meest verfijnde in de wereld mag worden beschouwd. Muzikaal, literair-poëtisch, architecturaal en artistiek.
Dankbaar voor hun durf, die van mijn grootvader in het bijzonder, die mensen – ondanks een eenvoudige afkomst, dikwijls quasi niet geletterd – in zichzelf de kracht deed vinden om op slimme wijze de agriculturele, later industriële basiseconomie om te vormen tot de meest diverse producten- en diensteneconomie. Waar het fysiek en mentaal mogelijk is om niet alleen, zoals toen, op zaterdagavond of op zondagnamiddag, maar ook op andere momenten in de week en het weekend een leven naast het ‘werk’ uit te bouwen.
Dankbaar voor hun smaak, in het bijzonder die van mijn grootmoeder, om van gerst en druif, dier, plant en gewas, de lekkerste keuken te maken die ik me kan voorstellen, met een variatie aan drank en gerecht die me altijd opnieuw verrast.
Om al die redenen dank ik de ouders en voorouders van mijn moederland.
Ik weet het: er is nog veel werk aan de winkel, er is veel miserie, en tijdens de voorbije jaren hebben zich veel crisissen voorgedaan. Maar wie wat geschiedenis kent, beseft dat er in de tijd van onze voorouders ook veel, zo mogelijk nog meer crisissen geweest zijn. En de laatste is altijd de ergste, de volgende altijd de grootste. En zonder het existentieel karakter van de klimaatcrisis te willen onderschatten, integendeel, wie over onze twee wereldoorlogen heeft gelezen of horen vertellen, of er zelfs nog een stukje bewust van heeft meegemaakt, weet dat die ook existentieel waren.
Dankbaarheid is geen zonde. Wat een zonde zou zijn, zelfs een heel grote, is dat we niet de kracht en het vertrouwen zouden vinden om, zoals onze voorouders, oplossingen te zoeken die toekomst creëren voor onze kinderen en kleinkinderen. Opdat ze allemaal, zonder uitzondering, duurzaam zouden kunnen delen in de talloze kwaliteiten van ons avondland.