Deze morgen was ik op de Zevende Dag om te praten over een regering en de gevangenissen. Als laatste onderwerp kwam euthanasie aan bod hoewel ik daar in deze tijd niet graag over spreek omdat er een proces aan de gang is. Dat is voor alle betrokkenen pijnlijk en voor een minister van justitie delicaat.
Wezenlijk zei ik los van elke gerechtelijke context drie zaken in functie van een mogelijke verbetering van de wetgeving:
1. De wetgeving euthanasie van 2002 en de evaluatiecommissie euthanasie zouden moeten geëvalueerd worden, zoals mijn partij bij monde van Els Van Hoof en Nathalie Muylle in ontwerpresoluties van 11 september 2017 en 7 december 2019 bepleit heeft.
2. Vandaag is er geen bijzondere sanctie voor het niet naleven van de grondvoorwaarden (bv ondraaglijk psychisch lijden) of van de procedure voor euthanasie. De toetsing van een concreet geval door de evaluatiecommissie of een individuele klacht van een burger kunnen weliswaar leiden tot een overmaking van het dossier aan het parket. Bij een eventuele niet-naleving van voormelde grond- en/of procedurevoorwaarden geldt dan het gewoon strafrecht, waardoor een kwalificatie als moord (al dan niet met vergiftiging) mogelijk is. Ik heb de vraag gesteld of deze uitgangspositie in een verbeterde wetgeving wenselijk blijft omdat deze kwalificatie nu voor de arts zeer hard aankomt. Stof voor evaluatie.
3. Het Hof van Assisen is wellicht niet de geschikte plaats om de berechting van een onregelmatige euthanasie te behandelen. Ik blijf geloven dat een criminele kamer van professionele rechters, met mogelijkheid van beroep daartoe beter geschikt is.
Ik wil geen controverse teweeg brengen. Ik vind wel dat het mogelijk moet zijn om op een serene manier te spreken over een thema dat een zorgzame behandeling verdient.