Het is bijna vijfenzeventig jaar geleden dat het beruchte Auschwitz door Sovjetsoldaten werd bevrijd. Bij de ontdekking verspreidde zich een schokgolf over de wereld.Terecht was de ontzetting zeer groot.
Als ik het me inbeeld, denk ik dat vele soldaten die elkaar in de ogen keken na die schok gezegd hebben: ‘nooit meer’. En tot inkeer en zelfreflectie zijn gekomen. Maar mensen, mannen nog meer, zijn kuddedieren. Ze doen mee met de stroom, en kunnen onder invloed van een sterke ideologie tot bestialiteiten komen. Mannen die ongewapende mannen, en meer nog, vrouwen en kinderen doden, zijn volledig buiten de beschaving geraakt. Ze doen het sedert altijd, als ze op oorlogspad zijn, maar zoals het in de nazi-periode gebeurde, in een overigens al hoogtechnologische en gevorderde samenleving, was het ongezien. ‘We’ doen het nog altijd, kijk maar naar wat gebeurde in de jaren ‘90 in Joegoslavië of in Rwanda.
We voelen vandaag nog steeds de plicht om ons te excuseren voor de zwartste bladzijden van onze geschiedenis, ook al zijn ze geschreven door mensen waarmee we geen directe relatie hebben. Het bekendste voorbeeld dateert van 1970, toen Duits bondskanselier Willy Brandt plots op de knieën ging zitten om zich te excuseren voor de daden van zijn landgenoten, zevenentwintig jaar eerder, tegen de joodse inwoners van Warschau. Willy Brandt was nochtans jarenlang lid geweest van een marxistische partij die stevig verzet had gevoerd tegen de nazi’s. Ook president Steinmeier excuseerde zich onlangs in Bastogne bij de herdenking van de vijfenzeventigste verjaardag van het Von Rundstedt-offensief. Net zoals Elio Di Rupo zich verontschuldigde in 2012 bij de opening van de Kazerne Dossin voor ‘onze’ medewerking aan de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog.
Evenmin als Willy Brandt hebben wij schuld aan de oorlog. Niet voor één van de slachtoffers zijn u of ik verantwoordelijk. Ons ‘schuldgevoel’ is dus ook en misschien vooral een vermomde angst dat we net zoals onze voorouders mens zijn, en dus tot het beste, maar ook tot het slechtste in staat. Die tijden liggen niet voorgoed achter ons omdat we op technisch of wetenschappelijk vlak zoveel verder staan. Ook de mens van toen was er immers in geslaagd met zijn acties naar een voor-historisch want ondenkbaar niveau van ontwikkeling terug te keren.
Toen gisteren mensen uit wanhoop aan onze kust de zee ingingen, werd dat opnieuw pijnlijk duidelijk via reacties waarin hen de ergste afloop van hun daad werd toegewenst. Dat iemand zoiets uitspreekt, is omdat hij of zij tot een kudde wil behoren, en zich in die zoektocht bevestigd voelt door een sterke racistische of xenofobe ideologie.Toch verdenk ik er niemand die deze haat in zinnen goot op sociale media van dat hij of zij ook echt een vluchteling zou verdrinken. Het volstaat (voorlopig) bevestiging te krijgen door een zinnetje op facebook.
Het wordt pas gevaarlijk wanneer de kudde die haat predikt bijna de grootste zal zijn, en de redelijke meerderheid niet meer durft spreken. Om dat te verhinderen, is herdenken belangrijk. Dat deden we zopas in het Parlement. Mevrouw Pinhas-Lipstadt, die Auschwitz overleefde in haar tienerjaren, hield een eenvoudige en dankbare getuigenis. Ontroerend en simpel. “Een mens is geen hond”, zei deze van afkomst Grieks-Joodse vrouw. “En ik ben België dankbaar. En hoewel ik altijd in het Frans werkte, is mijn Nederlands vrij goed.” En ze liet het horen, met de nederige glimlach van de liefde.