Als Minister bevoegd voor de erediensten en de vrijzinnigheid en voor de diensten van de Veiligheid van de Staat, wil Minister van Justitie Geens zijn bekommernis uitdrukken over de heisa die opnieuw is ontstaan rond de erkenning van moskeeën.
Iedereen beseft dat moskeeën die erkend zijn door het Gewest en aldus een duurzame relatie opbouwen met de verschillende (lokale) overheden een hefboom kunnen vormen bij de integratie van bevolkingen van Magrebijnse, Turkse of Pakistaanse oorsprong. Hetzelfde geldt voor plaatsen waar de levensbeschouwing van de Joodse, de Orthodoxe, de Protestantse, de Eritreese, de Ethiopische, Armeense, de Koptische of van andere religieuze of niet-religieuze gemeenschappen wordt beleefd.
Minister van Justitie Geens heeft onder andere omwille van die reden van veiligheid en integratie zijn volle medewerking verleend aan de erkenningsaanvragen van 30 moskeeën die op dit ogenblik bij de drie Gewesten aanhangig zijn. Op 19 april as zal de Veiligheid van de Staat opnieuw en dit reeds voor de derde maal samenzitten met het kabinet van de Vlaamse Minister van Binnenlands Bestuur om deze erkenningsdossiers samen van nabij te bekijken.
Vanzelfsprekend mag een moskee geen instrument zijn voor het importeren van buitenlandse conflicten in de samenleving. Het is ook in de eerste plaats aan de betrokken gemeenschappen, in casu de Turkse, om daar zelf over te waken. Ook alle Belgische overheden, bovenlokale en lokale, dragen mee verantwoordelijkheid om het interne Turkse conflict in ons land niet te laten ontaarden, en de vreedzame samenleving van alle gemeenschappen van Turkse origine binnen België te bevorderen.
De inmiddels genoegzaam bekende rapporten van de Veiligheid van de Staat die gisteren in het Vlaams Parlement werden besproken, bevestigen dat de Diyanet nauw verwant is aan het Erdogan-regime, maar vinden geen bewijs van spionage, inmenging, terrorisme of extremisme. Zij bevestigen tevens dat het om gematigde moslims gaat van een Soennitische strekking waarbij tot dusver geen radicalisering werd waargenomen.
Deze rapporten zijn door de Veiligheid van de Staat gemaakt op verzoek van respectievelijk de Vlaamse Minister van Binnenlandse Zaken (rapport van 11 januari) en van de federale Minister van Binnenlandse Zaken (rapport van maandagavond 3 april).
Als voogdijminister van de Veiligheid van de Staat heeft Minister Geens laatstgenoemd rapport, als gevolg van een vraag om informatie vanwege de Vlaamse Minister (verzoek van dezelfde maandagavond 3 april) onmiddellijk aan haar overgemaakt, in het kader van de federale loyaliteit. Het samenvallen van het toekomen van het éne rapport bestemd voor de heer Jambon, en de vraag om informatie vanwege Minister Homans, was wellicht puur toeval. Maar in geen geval kan uit de onmiddellijke mededeling door zijn kabinet van dit tweede rapport aan Minister Homans een aanmoediging gelezen worden om de erkenning van de Beringse moskee in te trekken.
Dergelijke intrekking van een erkenning hoort immers, zoals de erkenning zelf, uitsluitend tot de bevoegdheid van de Gewesten zelf waarin Minister Geens zich niet wil inmengen.
Het is duidelijk dat informatie van een inlichtingendienst publiek gebruiken als argumentatie voor een bepaalde overheidsbeslissing zonder dit vooraf te overleggen met die dienst niet kan. Het valt immers niet uit te sluiten dat door deze informatie publiek te maken, de binnenlandse bron van de informatie, of de relaties van de inlichtingendienst met haar buitenlandse bronnen en partners in het gedrang worden gebracht. Het kan evenmin om zich voor een beslissing in een concreet dossier volledig en uitsluitend te baseren op een rapport van de Veiligheid van de Staat waar het dossier slechts zijdelings en eerder toevallig in aan bod komt. In een geval als dit levert de verkeerde toewijzing van argumenten, niets dan vervelende vragen aan de Veiligheid van de Staat op van partnerdiensten. waarop de Veiligheid van de Staat niets dan ongemakkelijke antwoorden kan geven.
De Veiligheid van de Staat heeft niet als hoofdzakelijke roeping de belangrijkste bron te zijn van erkennings- of intrekkingsbeslissingen van moskeeën door de gewestelijke bevoegde Ministers. Daarvoor beschikken deze Ministers over eigen decretale criteria en eigen diensten. De Veiligheid van de Staat zal in de regel enkel tussenkomen als er substantiële en pertinente indicaties zijn dat er een dreiging bestaat van terrorisme, extremisme, spionage of (clandestiene) inmenging. Polarisatie binnen de gemeenschap en politieke beïnvloeding door het thuisland zijn enkel een aandachtspunt in zoverre zij een aspect vormen van één van de vier voorgaande dreigingen. Een veiligheidsbeoordeling die voorafgaat aan een erkenning door de gewestelijk bevoegde Minister, zal dus slechts de vier hoofddreigingen in aanmerking nemen. Het is praktijk dat de Veiligheid van de Staat, 1 maal per jaar op vraag van de Minister van Justitie, een evaluatie maakt van elk van de erkende moskeeën om na te gaan of er pertinente en substantiële indicaties bestaan van één van vier hoofddreigingen. Slechts indien dit zo is wordt een inlichtingenonderzoek opgestart. Eenzelfde procedure is toepasselijk bij een ad hoc vraag van de gewestelijk bevoegde minister.
In het algemeen wil Minister Geens erop wijzen dat het publiek voeren van het debat een democratische noodzaak is, maar dat stigmatisering van bepaalde gemeenschappen moet worden vermeden. Zij kan immers tot onnodige blokkeringen leiden, zowel lokaal als bovenlokaal. Zelf houdt de Minister geregeld ruggenspraak met de top van elk van de levensbeschouwelijke gemeenschappen in ons land om te wijzen op de belangrijke rol die zij te spelen hebben bij de integratie van hun gemeenschap in onze samenleving. Zowel om diplomatieke redenen als om redenen van sociale cohesie verdient zo'n dialoogaanpak de voorkeur, als hij kordaat is en tot resultaten leidt. Zo kan hij in voorkomend geval leiden tot een vrijwillige sluiting van een moskee indien die een gevaar vormt voor de veiligheid (zie communiqué van de Minister van Justitie naar aanleiding van de ontmoeting met de Secretaris generaal van de Wereld Moslimliga van 10 maart jl.).
In dezelfde geest heeft Minister Geens zich herhaaldelijk bereid verklaard om gehoord te worden in de parlementaire onderzoekscommissie, specifiek over de strijd tegen radicalisering.
Tot slot is Minister van Justitie Geens ervan overtuigd dat het niet het ogenblik is om olie op gelijk welk vuur te gieten. Het feit dat op 16 april in de Turkse gemeenschap een referendum wordt gehouden over het presidentieel regime van Erdogan noopt tot voorzichtigheid.
Lees verder »