In de strijd tegen terreur zijn menselijke bronnen vaak van cruciaal belang voor de Staatsveiligheid. 'Maar de inspecteurs die werken rond 'human intelligence' (inlichtingen verzamelen via personen, red.) moeten te veel tijd besteden aan andere activiteiten', vindt minister van Justitie Koen Geens (CD&V). 'De zoektocht naar informanten die kwaliteitsvolle informatie kunnen aanbrengen, de echte rekrutering én de behandeling is eigenlijk een permanente activiteit.'
De informantenwerking wordt dan ook een aparte specialisatie binnen de Staatsveiligheid. De inlichtingendienst wordt daarvoor hervormd. De inspecteurs die exclusief rond informanten werken, krijgen een extra opleiding. Geens komt daarmee tegemoet aan de problemen die de Staatsveiligheid heeft gekend met informanten. De vorige baas van de Staatsveiligheid maakte in de parlementaire onderzoekscommissie naar de aanslagen van 22 maart duidelijk dat de informantenwerking een ondergeschoven kind was. Ook het Comité I, dat toezicht houdt op de inlichtingendiensten, had zich daar al kritisch over uitgelaten.
Strafbare feiten
Er moet ook meer duidelijkheid komen over de grijze zone waarin informanten nu dikwijls werken. Die 'mollen' komen uit extremistische milieus. De Staatsveiligheid rekruteert die mensen dus wanneer er (nog) geen sprake is van criminele feiten, zoals aanzetten tot geweld of ronselen van strijders. Maar de inlichtingendienst merkt hoe snel die extremistische groeperingen kunnen afglijden naar een terreurgroep die bijvoorbeeld terrorisme financiert, jongeren rekruteert of in het ergste geval een aanslag beraamt. De informant én de inspecteur van de Staatsveiligheid met wie hij in contact staat, begeven zich dan op glad ijs.
'In principe zijn ze dan strafrechtelijk aansprakelijk voor hun betrokkenheid bij die criminele feiten. Vaak is de enige oplossing de informant terug te trekken uit het netwerk waarin hij was geïnfiltreerd', klinkt het bij Geens. Maar daardoor mist de Staatsveiligheid ook informatie over een terreurgroep. Daarom komen er soepeler regels over hoe ver de informant mag gaan. 'Het is een afweging tussen de noodzaak voor een informant om in een netwerk te blijven en de ernst van criminele feiten die hij pleegt', aldus Geens. De toelating voor informanten om te mogen deelnemen aan criminele activiteiten
ligt wel zeer delicaat. 'We zullen nu bekijken hoe we dat evenwicht kunnen vinden en dan met een wetsvoorstel naar het parlement gaan.'