Zes jongeren tussen 16 en 26 jaar uit onder andere Vilvoorde en Grimbergen mochten minister van Justitie Koen Geens, eens goed op de rooster leggen. De inhoud van het interview vormt nu een artikel van zes pagina's in het nieuwe tijdschrift Geens, opgericht door de gelijknamige minister. Het tijdschrift moet jaarlijks verschijnen en sinds maandag wordt het gratis verspreid in de Vlaams-Brabantse brievenbussen. “Het was wel even schrikken toen ik zag dat mijn selfie met de minister op de cover stond”, zegt de zestienjarige Angela uit Vilvoorde. “Ondertussen stroomden de sms'jes al binnen van vrienden die het tijdschrift in hun brievenbus vonden. Dit was een fantastische ervaring. Een minister interview je natuurlijk niet elke dag. Tot mijn grote verbazing was hij erg toegankelijk.”
Zombie-apocalyps
Deze mening deelt ook Eline uit Koningslo: “Ik dacht niet genoeg van politiek af te weten om plots een minister te interviewen, maar hij liet een zeer positieve indruk na. De sfeer zat ook meteen goed en het gesprek ging over heel uiteenlopende dingen en niet enkel over politiek.”
Zo stelde Angela zelfs de vraag wat Geens zou doen bij een zombie-apocalyps. Door die vraag werd de minister toch even verrast. “Ik had zelf ook absoluut geen idee welke vragen de jongeren gingen stellen”, zegt Geens. “Het was een zeer spontaan en gezellig interview. Jongeren durven meestal andere vragen te stellen dan anderen. Ik vind jonge mensen ook zeer belangrijk. Ze zijn nog onbevangen en eigenlijk draait al ons werk om hun toekomst.”
Het tijdschrift zelf moet een inkijk bieden in de verwezenlijkingen van de minister. “Mensen zien me meestal opduiken op televisie bij terreurverhalen of aan de gevangenis, maar dat is uiteraard niet het enige wat ik uitsteek”, zegt minister Geens. “Daarom probeer ik in dit tijdschrift zo goed mogelijk uit te leggen wat ik precies allemaal doe en waaraan ik werk. Op twee jaar tijd heb ik toch al heel wat gerealiseerd. Er is in mijn leven dan ook een erg belangrijke leuze: We zeggen wat we doen en we doen wat we zeggen.”
Robin De Becker