Sinds mijn antwoord op uw vorige vraag kan ik u melden dat de werkgroep die werd opgericht en samengesteld is uit verschillende actoren uit de praktijk (vertegenwoordigers van de verschillende ordes van advocaten, kinderrechtencommissaris, de “délégué aux droits de l’enfant”, de Hoge Raad voor Justitie en leden van mijn administratie) reeds viermaal is samengekomen. Sinds september van dit jaar zijn ook de steundienst van de zetel, de magistraten van de zetel en de griffiers betrokken bij de werkzaamheden. Ik kan u de volgende stand van zaken meedelen.
Wat betreft de modelbrief en het informatieformulier voor minderjarigen kan ik u melden dat de uitwerking van een nieuwe modelbrief bijna afgerond is. Dit nieuwe model werd uitgewerkt door de Kinderrechtencommissaris en de “Délégué aux droits de l’enfant” onder meer in overleg met en na advies van een groep kinderen, die representatief was voor alle sociale milieus. Daarbij werd rekening gehouden met de verschillende parameters en vaststellingen die uit het advies van de kinderen naar voren zijn gekomen. Dit voorgestelde model wordt nu in een laatste fase gefinaliseerd waarbij rekening wordt gehouden met de opmerkingen van de andere leden van de werkgroep.
Binnen dit kader wordt er ook gedacht aan de oprichting van een website, aangepast aan het begripsvermogen van de kinderen en met een kindvriendelijke en aantrekkelijke lay-out waarop alle informatie rondom het hoorrecht voor minderjarigen wordt gecentraliseerd.
Het concrete verloop van en de problematiek rondom de oproeping tot het verhoor van minderjarigen wordt momenteel, gelet op de grote verschillen tussen de gerechtelijke arrondissementen in de praktijk, besproken binnen de andere werkgroep ‘Familierechtbank’ (bestaande uit magistraten en griffiers). Het doel van deze werkgroep is er op gericht om de interne werkprocessen te analyseren en te uniformiseren en een aantal mogelijke oplossingen voor te stellen (good practices) om die doelstelling te bereiken. De resultaten en aanbevelingen van deze werkgroep zullen indien nodig ook verwerkt worden in een wetsontwerp.
Wat betreft de opleiding van de magistraten verwijs ik in de eerste plaats naar mijn vorig antwoord. Om in de familie- en jeugdrechtbank te kunnen zetelen, moeten magistraten verplicht een door het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding georganiseerde opleiding volgen die uit verschillende modules bestaat en die jaarlijks per taalrol plaatsvindt. Deze gespecialiseerde opleiding omvat drie modules: familierecht (3 dagen), jeugdrecht (2 dagen) en het horen van minderjarigen (2 dagen). Gezien het doelpubliek heeft een deel van de opleiding betrekking op niet-juridische thema's die magistraten inzicht geven in de context van het verhoor en alle andere informatie die nodig is om de minderjarige daarbij te begeleiden. Die opleiding wordt gegeven door ervaren kinderpsychologen, politieambtenaren en magistraten, die hen inwijden in de kunst van het stellen van vragen naargelang van de leeftijd en in bepaalde bijzondere communicatietechnieken. Die opleiding wordt geconcretiseerd met rollenspelen waarop feedback wordt gegeven.
Naast het eigen aanbod van het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding kunnen magistraten ook tal van externe studiedagen, seminaries en colloquia volgen. De inschrijvingskosten van de magistraten voor externe opleidingen worden ten laste genomen door het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding voor zover deze budgettair haalbaar zijn.
Niettemin blijkt uit de werkgroep dat de opleiding van magistraten zich niet altijd uit in een goede praktijk en dat het verhoor van kinderen vaak nog te oppervlakkig gebeurt. Er zal dan ook bekeken worden hoe op dat aspect in de opleiding dieper kan worden ingegaan teneinde de communicatie tussen kind en magistraat te verbeteren en te optimaliseren.
Binnen de werkgroep wordt momenteel de verhouding tussen een jeugdbeschermingsmaatregel en een maatregel van ouderlijk gezag besproken. De leden zijn het eens dat er best duidelijkheid wordt gecreëerd in de wet gelet op de uiteenlopende opvattingen die er vandaag bestaan in de praktijk. Op de volgende vergadering die plaatsvindt eind november zal een concreet voorstel tot verduidelijking worden besproken. Daarnaast zullen op vraag van enkele leden een aantal problemen worden besproken m.b.t. de permanente saisine. Van het College van de hoven en rechtbanken ontving ik de suggestie om de termijn van vijftien dagen bedoeld in artikel 1253ter/5 van het Gerechtelijk Wetboek waarbinnen de inleidingszitting na neerlegging van het verzoekschrift moet plaatsvinden op te trekken naar drie weken. Dit zou nu al het geval zijn in de meerderheid van de rechtbanken. Dit voorstel werd inmiddels omgezet in een wetgevend initiatief en zal binnenkort worden voorgelegd aan de regering.