De talrijke vragen die u mij stelt, wijzen op het belang dat ook u hecht aan de problematiek van internering van personen. Ze stemmen mij bovendien hoopvol dat u samen met mij het tij wil keren.
De wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen wordt de basiswetgeving voor het toekomstige interneringsbeleid. Zoals ik reeds herhaaldelijk heb meegedeeld, behoeft deze wet nu reeds reparatie. Er zijn technische wijzigingen noodzakelijk. Zo wordt slordig omgesprongen met bepaalde juridische termen; wordt er verwezen naar bepalingen uit andere wetten zonder rekening te houden met wetswijzigingen die deze andere wetgeving ondertussen heeft ondergaan.
Bepaalde artikelen in de wet van 2014 zijn zonder meer een kopie van bepalingen die in de wet betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerde zijn opgenomen en die onmogelijk kunnen toegepast worden op de persoon van de geïnterneerde.
De nieuwe wet houdt op bepaalde punten geen rekening met de diversificatie in de groep van geïnterneerde personen. Mevrouw Becq merkt terecht op dat vandaag maar ook in de nieuwe wet een definitieve invrijheidstelling mogelijk is bij verstrijken van de opgelegde proeftermijn én cumulatief, bij voldoende verbetering van de geestesstoornis die aanleiding heeft gegeven tot de internering. De wetgever heeft in 2014 de kans niet genomen om een definitieve invrijheidstelling ook te bepalen voor personen voor wie de geestesstoornis nooit beterschap zal kennen. Ik denk hier aan de groep van geïnterneerden met een mentale beperking en een niet-aangeboren handicap. Deze groep moet ook in vrijheid kunnen worden gesteld binnen een beschermde omgeving.
Het is klaar dat deze wet naast de nodige reparatie ook een materie is die gelinkt is met de Gemeenschappen. Niet alleen behoren de uitvoeringsmodaliteiten van elektronisch toezicht, beperkte detentie en opvolging van de voorwaarden bij een in vrijheidstelling op proef tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen maar ook de beschermende omgeving waarin geïnterneerden moeten kunnen opgenomen worden, doet een appel aan de Gemeenschappen. Concreet denk ik bijvoorbeeld aan de rol die het Vlaams Agentschap voor personen met een handicap nu vandaag al vervult bij de begeleiding van geïnterneerden met een mentale handicap. Zo kan ik verwijzen naar de opvang in Merksplas.
Met het oog op de verdere uitbouw van het zorgtraject voor geïnterneerden zijn er in 2013 netwerkcoördinatoren internering aangesteld vanuit Volksgezondheid. Deze personen slaan met de coördinatoren extern zorgcircuit voor geïnterneerden vanuit Justitie ('zorgcoördinatoren') de brug tussen justitie en het uitgebreide netwerk van de van de geestelijke gezondheidszorg.
Mevrouwen Katthabi en Becq ondervagen mij over de concrete invulling van een long-stay voorziening in België. Ik wil een plaats organiseren waar personen die zijn geïnterneerd en voor wie geen behandeling of therapeutisch traject meer bestaat, zo zinvol mogelijk hun leven kunnen leiden. Deze voorziening hoeft voor mij niet noodzakelijk binnen de diensten van EPI worden georganiseerd. Deze voorziening kan binnen de verzorgingssector mits nodige waarborgen vanuit veiligheidsoogpunt worden ingericht. Het is duidelijk dat voor deze groep het zorgaspect primeert.
Bij dit alles haal ik toch nog even het Regeerakkoord in het debat dat de krijtlijnen zijn van deze regering op het vlak van internering. Zo bepaalt het Regeerakkoord drie aandachtspunten :
-voldoende budgettaire middelen om de uitvoering van het nieuwe wettelijke kader op de internering te garanderen;
-opvang van geïnterneerden in een aangepaste infrastructuur en met geschikte zorgen en opvolging;
-oprichting van een gespecialiseerd centrum voor observatie en diagnosestelling bij daders.