België heeft een imagoprobleem. Recent nog werden in De Standaard bijdragen gepubliceerd die erg gelaten waren. Jäger noemde op zaterdag 13 november België een erg succesvolle ‘failed state’; Reynebeau sprak op 16 november van een verdampende staat, en een implosie van haar centrum. Het land houdt zich straks 200 jaar staande, en beide auteurs geven het land in al hun ironie serieuze overlevingskansen. Maar de manier waarop ze dat doen kan slechts diegenen troosten die overleven gemakkelijker vinden dan leven. Dat kan zelfs nog juist zijn, het is in elk geval weinig glorieus.
Ik hecht belang aan de toekomst en ik geloof in haar maakbaarheid. Cynisme is niet aan mij besteed. Als wij jonge mensen een toekomst willen geven in dit land, zal er toch iets moeten gebeuren. ‘Plus est en nous’. Want er is veel blokkering, veel onvermogen om vooruit te gaan.
Uiteraard kent ons land de globale crisissen die elk land moet doormaken: de bankencrisis, de terreur- en migratiecrisis, de pandemie. Uit die zware crisissen redt het land zich niet zo kwaad, omdat het functioneert zoals een voetbalploeg met 11 verdedigers. En we hebben goede verdedigers: elke politicus, regionaal of federaal, wil zijn waar de crisis is, in het eigen strafschopgebied. De overlegcomités over de pandemie bewijzen het: iedereen is paraat.
Maar eens de bal van de crisis is weggekeild, is er van convergentie nog weinig te merken. Er is teveel fixatie op relatief kleine problemen, omdat het zo moeilijk is om tussen de verschillende politieke strekkingen en deelstaten voldoende gemeenschappelijk draagvlak te vinden.
Politici zijn nochtans draagvlakzoekers. Bij voorkeur bij het eigen doelpubliek, in de eigen regio, het eigen middenveld. Zij hebben daar hun methodes voor, de toog, de telefoon, het overleg, de twitter, de Facebook.
De moeilijkheid ontstaat pas wanneer de politicus de mening waarvoor hij draagvlak heeft gevonden wil doen zegevieren. Meestal is de partij van die politicus immers slechts representatief voor een relatief kleine minderheid, en dan nog voor een minderheid in de eigen regio/deelstaat, bijvoorbeeld Vlaanderen.
Dat is de bijkomende moeilijkheid in ons land: zelfs indien het tot een meerderheid komt in de eigen regio, heeft men voor de federale bevoegdheden nog steun nodig in de andere deelstaten. En dat is niet noodzakelijk mogelijk.
Zo vindt in Vlaanderen een meerderheid van rechts en van centrumrechts, noch ethisch, noch sociaal-economisch, zijn gelijke in Franstalig België. Integendeel, daar is een meerderheid van links en centrumlinks die zijn tegenvoeter niet in Vlaanderen vindt.
Dus moet er over de band gespeeld worden. Zo kan de ethische linkerzijde aan Vlaamse kant – hoewel daar een minderheid – het vaak halen doordat ze een meerderheid vindt aan Franstalige kant. Het bezorgde België zijn ethisch ‘vooruitstrevend’ etiket. De Vlamingen willen – wellicht – in meerderheid geen verdere liberalisering van abortus, of vinden dat althans geen prioriteit. De Franstaligen wel.
En de rechterzijde aan Waalse kant – hoewel daar een minderheid – schurkt wat graag aan bij de sociaal-economische meerderheid aan de Vlaamse rechterzijde: dat was de gok van de regering Michel. Want de Walen willen in meerderheid geen sociaal-economische verandering, en de Vlamingen wel.
In alle gevallen is er frustratie. Daartegen is een remedie: de blokkering van dat thema via de federale regering. Een parlementaire meerderheid is immers niet altijd een meerderheid. Zo kan de regering ‘haar’ parlementsleden verbieden om bepaalde thema’s in het parlement vrij te behandelen. Die zijn dan taboe: zo kan men ethische thema’s –tijdelijk – uit het parlement bannen, of de regeringspartijen verbieden om in te gaan op voorstellen van sociaal-economische deregulering die bepaalde parlementairen zouden doen.
Een alternatieve sociaal-economische politiek afblokken in het parlement is uiteraard standaard praktijk, de ethische thema’s bannen is veel moeilijker. Zo werd de depenalisering van abortus gestemd in het parlement in 1991, toen de CD&V de eerste Minister had.
Door federale bevoegdheden te behandelen, in weerwil van een meerderheid in een bepaalde regio, kan men dus een dossier binnenhalen. Of men kan door een stilstand in federale bevoegdheden af te kondigen een dossier blokkeren, tegen de andersluidende voorkeur in van een meerderheid in een bepaalde regio.
Doordat er over de federale band wordt gespeeld, zonder de meerderheid in een regio te respecteren, komt de kwestie harder aan bij degenen die in het ongelijk worden gesteld. Het blijft weliswaar ‘democratisch’, maar het doet meer pijn.
De frustraties komen altijd voort van het feit dat een regio mee moet gaan in een politiek die hij in meerderheid niet steunt, ofwel dat een regio een politiek niet kan doorzetten waarvoor nochtans een meerderheid in zijn schoot bestaat. Soms worden die frustraties opgeklopt voor eigen politiek profijt, en profilering, soms zijn ze oprecht.
Ook door over de regionale band te spelen en een heterogene bevoegdheid op een verschillende manier uit te oefenen, kan men een malaise creëren, bijv. inzake klimaat en kernenergie.
Wat de voorbeelden aantonen, is dat de vraag of een bevoegdheid federaal moet zijn, of deelstatelijk, een wezenlijke vraag is. Er zijn geen eenvoudige antwoorden. In elk geval zijn er verschillende voorkeuren of ‘goestingen’ in de verschillende deelstaten: Vlaanderen volgde – dankzij het federale niveau – ethisch wellicht een minder behoudsgezinde koers dan het ‘alleen’ zou hebben gedaan, terwijl het zich sociaal-economisch soms afgeremd voelde. Het omgekeerde is waar voor de Franstalige wereld.
De waarheid ligt in het midden, zal u zeggen? Misschien, maar niet altijd, want dat midden is moeilijk te vinden met twee opinies, aparte kranten en tv-zenders en burgers die weinig ruimte maken voor het luisteren naar de waarheid van en aan de andere kant. Zo is er veel frictie en tijdverlies die hadden kunnen worden vermeden door een meer oordeelkundige bevoegdheidsverdeling.