Minister van Justitie Geens neemt akte van het arrest van het Grondwettelijk Hof dat van oordeel is dat een recente wijziging van de strafwet op het stuk van aanzetten tot terrorisme op disproportionele wijze de vrijheid van meningsuiting beperkt.
Met name was het aanzetten tot terrorisme vroeger enkel strafbaar indien het een risico inhield, rechtstreeks of onrechtstreeks, dat één of meerdere terrorismemisdrijven zouden worden gepleegd.
In de nieuwe wet van 3 augustus 2016 was voortaan het rechtstreeks of onrechtstreeks aanzetten tot het plegen van een terrorismemisdrijf strafbaar, zelfs indien niet bewezen was dat het een risico inhield.
Het Hof kan niet akkoord gaan met deze verstrenging van de delictsomschrijving:
“De behoefte om de bewijsvoering te vereenvoudigen, verantwoordt niet dat een persoon veroordeeld kan worden tot een gevangenisstraf van vijf tot tien jaar en een geldboete van honderd euro tot vijfduizend euro voor het aanzetten tot terrorisme, ook wanneer er geen ernstige aanwijzingen zijn dat het risico bestaat dat een terroristisch misdrijf zou kunnen worden gepleegd. De bestreden bepaling is niet noodzakelijk in een democratische samenleving en zij beperkt de vrijheid van meningsuiting op onevenredige wijze.”
De voorwaarde van een risico bestaat evenmin voor misdrijven van aanzet tot haat en geweld maar daar zijn de straffen lager. De straf op het oude misdrijf van aanzet tot terrorisme werd inderdaad niet verlicht, ondanks het feit dat er geen risico meer moest bewezen worden.
De annulatie door het Grondwettelijk Hof toont aan dat de Regering zover gegaan is als mogelijk in het bestrijden van het aanzetten tot terrorisme.
Het is ook belangrijk om op te merken dat het Hof de versoepeling van de voorwaarden om voorlopige hechtenis te beslissen in dossiers van terrorisme heeft gevalideerd.