De bende van Nijvel is een dossier dat ons land sedert lang bezig houdt. Het is een opeenvolging van gebeurtenissen die van een dermate onmenselijk gehalte zijn dat het wel leek alsof de Staat zelf aangevallen werd. De buit was in geen enkel opzicht in verhouding tot de aangerichte schade, de aanvallen lieten een spoor van terreur achter, de tol van mensenlevens die werden vernietigd en de families die samen daarmee werden verwoest, was onnoemelijk zwaar.
Het motief was onduidelijk, vele theorieën werden opgebouwd, het onderzoek sleepte aan, en uw parlement probeerde met twee onderzoekscommissies helderheid te scheppen. Het onderzoek van het onderzoek leverde geen duidelijk bewijs van bewust en kwaadwillig falen. Maar dat er weinig tot geen tips kwamen vanuit het professioneel milieu van de misdaad, bij zoveel wreedheid, wees er volgens velen op dat het dossier atypisch was en dat de daders daar dan ook niet moest gezocht worden. Volgens vele anderen ging het wel om een weliswaar heel bijzondere maar toch ‘gewone’ professionele misdadigersbende.
Het dossier van de Bende van Nijvel (les Tueurs du Brabant Wallon) heeft sinds mijn aantreden als minister van Justitie altijd mijn volle aandacht gekregen. Eén van mijn eerste contacten met de Procureurs-generaal ging precies en uitvoerig over dit dossier. De impact van deze feiten op de talrijke slachtoffers, op de samenleving en op de justitie vereisen namelijk niet aflatende inspanningen van elke bevoegde instantie, en dus ook van de minister van Justitie.
Ik heb vooral overleg gehad met de Procureurs-generaal van Luik en Bergen. De verantwoordelijke Procureur-generaal is die van Luik. Mijn voorgangster, mevrouw Turtelboom, heeft deze parketmagistraat belast met het dossier, ook al wordt het dossier behandeld in Charleroi (ressort Bergen). De reden was dat de Procureur-generaal van Luik voorheen Procureur des Konings was van het arrondissement Charleroi en dus reeds vertrouwd met het dossier. Gezien het een gerechtelijk dossier betreft, is de onderzoeksrechter van Charleroi de leidende magistraat.
Zoals gezegd, toen ik Minister werd kwam ik vrij snel in contact met het dossier, zowel op verzoek van PG De Valkeneer op XX, als op verzoek van een aantal slachtoffers. Het werd me duidelijk dat een aantal onderzoeksstrategiën geen bevredigend resultaat hadden opgeleverd, dat er pogingen gedaan waren om het onderzoek te manipuleren, terwijl de slachtoffers en hun nabestaanden me lieten verstaan dat ze onvoldoende gehoor hadden gekregen in het verleden.
Omdat men mij bij het begin van mijn mandaat vrij nauwgezet op de hoogte had gesteld van de stand van zaken van het onderzoek in Charleroi, heb ikzelf opnieuw de PG en zijn team uitgenodigd op xx om opnieuw een stand van zaken van het onderzoek te krijgen.
In diezelfde periode werd op mijn voorstel de verjaring voor dergelijke feite door uw parlement verlengd met 10 jaar bij Wet van 19 oktober 2015, zodat de dreigende verjaring vermeden werd. Op 14 mei jl. op de bijzondere regeringstop over veiligheid nam de Regering de beslissing om een wetnsontwerp spijtoptanten voor te bereiden, net zoals een wetsontwerp over burgerinfiltranten. Voor wie zegt dat dit voor spijtoptanten al lang had moeten gebeuren, verwijs ik naar de wetsvoorstellen Van Parijs en Terwinghe die jarenlang op de agenda van deze Commissie stonden. Er staan tussen droom en daad de werkelijkheid, de wet en praktische bezwaren staan. Geen van beide onderwerpen ligt in onze tradities, en dat blijkt bij de voorbereiding van de teksten. In het voortbrengen van wetteksten heeft mijn kabinet een relatief goede reputatie maar deze bevalling is een lastige, precies omwille van die tradities die naar boven komen bij alle adviezen die we inwonnen. Al voor de onthullingen van de voorbije dagen, stonden beide teksten op de agenda van de IKW Justitie. Deze ochtend handelde het over de burgerinfiltranten, volgende week gaat het over de spijtoptanten. Het zijn lijvige teksten geworden, met lange memories van toelichting. Men moet de nieuwe wet ook willen doen werken, weet u, en bepaalde ervaringen in het verleden hebben mij geleerd dat een ontwerp met onvoldoende draagvlak in de praktijk niet altijd het gewenste verschil kan maken, en in sommige rechtsgebieden dode letter blijven. Denk maar aan de straf van de uithuiszetting of aan de techniek van het schuldig pleiten.
Ondanks de terreurdreiging en de opvolging van de aanslagen bleef ik tijd uittrekken voor de slachtoffers en hun advocaten. Zo had ik in maart 2017 een lang overleg met meester Van Steenbrugge die mij o.a. om geldelijke steun verzocht vanuit het slachtofferfonds om voor zijn cliënten het gehele dossier te kunnen inkijken. Hoewel ik begrip had voor deze vraag, zijn mijn diensten daar niet op kunnen ingaan.
De onthullingen in de media van dit weekend noopten mij om meteen een dringende en bijzondere alertheid aan de dag te leggen. In die zin heb ik vorige zondag 22 oktober het College van Procureurs-generaal dringend (opnieuw) bijeengeroepen teneinde mij te kunnen vergewissen van de laatste stand van zaken die mij (helaas) nog niet was meegedeeld.
Voici ce que le Procureur-général de Liège m’autorise à communiquer dans le cadre de l’enquête en cours.
Le 22 février 2017, le commissaire Vos, ancien membre de la cellule Brabant wallon, établit un procès-verbal à destination de madame le juge d’instruction Michel aux termes duquel il relate que le nommé David Van Den Steen, une des victimes de la tuerie d’Alost aurait été contacté par une personne qui lui a expliqué que le frère d’un gendarme décédé en 2015 lui aurait révélé que ce dernier lui aurait confié quelques semaines avant son décès avoir participé aux tueries du Brabant wallon.
Le 24 février 2017 les enquêteurs procèdent à l’audition de la personne qui a contacté David Van Den Steen. Il va confirmer les éléments rapportés par ce dernier.
Le 28 février 2017, le frère du gendarme est entendu. Il sera moins explicite que par rapport aux informations rapportées. Il dira que son frère lui a fait comprendre qu’il aurait participé aux faits du Brabant wallon et que le groupe Diane serait impliqué dans les faits. Il évoque une déstabilisation de l’état. Il décrira son frère comme grand et parlant correctement français.
Le 6 mars 2017, l’ancienne compagne du gendarme est entendue. Ils ont vécu ensemble environ deux années. Au cours de leur vie commune, celui-ci n’a jamais parlé des faits ou évoqué une éventuelle participation à ceux-ci. Toutefois, en novembre 2016, le frère du gendarme lui dit au cours d’une conversation que celui-ci était impliqué dans les faits et qu’il s’agissait d’une affaire politique.
Trace du gendarme est retrouvée dans le dossier. Suite à la diffusion des portraits robots en 1997, il fut reconnu comme correspondant au numéro 19 par la même personne qui contactera David Van Den Steen en 2017. En comparant, ce portait et la photo de l’intéressé à l’époque des faits on relève des ressemblances. Ce portrait-robot a été réalisé suite au témoignage d’une personne présente lors de l’attaque d’Overijse le 27 septembre 1985.
Le 15 mars 2017, le dossier personnel du gendarme est réclamé au service des ressources humaines de la police fédérale. De l’examen de celui-ci, il ressortira que le 26 septembre 1985, le gendarme est exempt de service suite à une blessure au pied. Pour rappel, c’est le 27 septembre 1985 qu’a lieu la double attaque de Braine-l’Alleud et d’Overijse. Il apparait, également, que l’intéressé a été affecté au groupe Diane de 1977 à 1979, unité qu’il a quitté pour rejoindre la brigade d’Alost où il était toujours affecté en 1985 au moment de la deuxième vague de faits.
Lors de l’attaque du Delhaize de Braine-l’Alleud, un témoin dira qu’un des auteurs parlait le français avec un accent flamand. Le gendarme est néerlandophone mais parle le français correctement.
Le 13 avril 2017, le frère du gendarme est réentendu par les enquêteurs afin de tenter d’obtenir davantage d’informations. L’intéressé restera pour l’essentiel sur sa première déclaration. En mai 2017, une troisième audition aura lieu. Au cours de celle-ci, il sera affirmatif quant à la participation de son frère aux faits du Brabant wallon.
Le 12 juin 2017, le dossier médical du gendarme est saisi et analysé par un médecin légiste. Il en ressort que l’intéressé a eu un accident le 26 septembre 1985 et une fracture le 11 octobre 1985.
En 2000, un prélèvement de salive est effectué sur le gendarme et ses empreintes digitales sont relevées. Les comparaisons de ces dernières avec celles contenues dans le dossier seront négatives. Une analyse génétique sera faite en 2017 qui ne donnera aucune résultat.
Lors des dernières années de sa vie, la gendarme a vécu en colocation avec un homme qui récupèrera son ordinateur à sa mort. Celui-ci a été saisi par les enquêteurs mais plus aucun élément contributif n’a pu être retrouvé.
Les enquêteurs se sont attachés à identifier plusieurs camarades du gendarme eux aussi gendarmes. Ce travail a permis d’identifier quelques personnes qui pourraient présenter un intérêt pour l’enquête.
Les enquêteurs ont, également, collationner les éléments disponibles dans le dossier concernant des gendarmes et des membres du groupe Diane en vue de les rattacher au gendarme.
Suite à un contact avec l’ancienne compagne du gendarme en septembre 2017, celle-ci donnera quelques éléments supplémentaires et notamment qu’elle lui avait acheté une caravane à Cerfontaine dans un camping. Celle-ci sera retrouvée par les enquêteurs mais plus aucun élément exploitable sera découvert.
Pour le surplus, le travail d’enquête se poursuit.
Ik zou willen besluiten:
1° de piste die sedert februari is blootgelegd is ongetwijfeld interessant. En zoals steeds zullen er believers en non-believers zijn. Het is zaak geen overdreven verwachtingen te koesteren, maar elke steen moet bovenkomen.
2° wie praat met de slachtoffers of met de gepensioneerde rechercheurs komt onvermijdelijk diep onder de indruk van hun gedetailleerde kennis en het gegeven dat het dossier hen niet, hen zelfs nooit loslaat. Teveel is geschied, teveel is onopgehelderd. Toen ik vorig jaar de koffietafel na de jaarlijkse herdenking in Aalst verliet, heb ik vooral de hoop opgemerkt die in veler ogen nooit is gestorven. Daarom alleen al, maar ook voor de geloofwaardigheid van justitie, en omdat de kans bestaat dat de bende van Nijvel de Staat zelf viseerde, moet de onderste steen boven worden gehaald.
3° laat ons niet al te streng zijn voor wie vandaag dit dossier tot een goed einde mag proberen te brengen. Vele PG’s PK’s en Dirjuds waren zoals ik mannen in hun 20 ten tijde van de aanslagen. Sommigen waren nog kind. Zoals sommige slachtoffers. Allemaal samen hebben wij een besmeurde erfenis gekregen. Uit een tijd waarin de opsporingstechniek en -ethiek niet dezelfde waren als vandaag. Zeker niet indien er ook maar een kleine kans bestond dat eigen mensen zouden betrokken zijn. Het maakt onze verantwoordelijkheid er niet geringer op. Maar die verantwoordelijkheid kaderen helpt om te zien wat er echt aan de hand is. De diensten zijn altijd paraat gebleven. Ils n’ont jamais baissé la garde. Maar toch mag worden gesteld dat een dossier waarin volgens vooraanstaande insiders wellicht alleen nog spijtoptanten redding konden brengen, door een recente informatie nieuwe zuurstof heeft gekregen. Zo hebben justitie, politiek en de publieke opinie opnieuw de energie gekregen om een oude schuld in te lossen. Maar opnieuw : geen overspannen, maar realistische verwachtingen.
4° een concrete vraag is: wat nu? Tijdens het overleg dat ik zondagavond had met het College van de Procureurs Generaal, heb ik het College verzekerd dat als er meer capaciteit nodig is om de recente pistes snel te onderzoeken en te analyseren, er bijkomende steun kan komen vanwege de federale gerechtelijke politie (toezegging J.C. Fontaine) maar ook vanwege de dienst enquêtes van het Comité P, gelet op de aanwijzingen van mogelijke betrokkenheid van (ex)-politieambtenaren. Sedert begin september waren trouwens al twee nederlandstalige inspecteurs van gerechtelijke politie toegevoegd aan de equipe van Charleroi. Vandaag dinsdag zien de PG’s van Mons en Luik de onderzoeksrechter en de enquêteurs, en begin volgende week zullen zij rapporteren aan het volledige College van de Procureurs Generaal. Dan zal ik samen met mijn kabinet en met het College beslissen welke equipes op welke plaatsen moeten worden ingezet. We moeten dit met een koel hoofd doen, rekening houdend met de ervaring, de competentie en de bevoegdheid van éénieder, wars van inefficiënte emoties. In elk geval zal ik vanaf nu dergelijk overleg over dit dossier met mijn diensten even geregeld inlassen als dat over de terreurdossiers. De rechterlijke macht en het openbaar Ministerie zijn weliswaar volstrekt onafhankelijk, maar ik acht het mijn taak om geregeld geïnformeerd te worden, gelet op het meer dan normaal historisch belang van deze zaak.
5° tenslotte onderstreep ik dat het belangrijk dat het gerechtelijk onderzoek nu verder loopt met de nodige discretie en met respect voor het geheim van het onderzoek.