Het wetsontwerp dat ik nu zal voorstellen is het derde wetsontwerp in de justitiesector dat specifiek gewijd is aan de bestrijding van terrorisme.
Het eerste wetsontwerp is de wet van 20 juli 2015 (wet terro I) geworden. Daarin werd inzonderheid voorzien in de strafbaarstelling van de verplaatsingen naar het buitenland voor terroristische doeleinden en in een aanpassing op het stuk van de intrekking van de nationaliteit.
Het tweede wetsontwerp is de wet van 27 april 2016 (wet terro II) geworden. Daarin werd de juridische grondslag gelegd voor de gemeenschappelijke gegevensbank inzake de “foreign fighters”, werden de mogelijkheden tot telefoontap in het kader van illegale wapenhandel verruimd en werden huiszoekingen ‘s nachts mogelijk gemaakt.
Uiteraard zijn er nog tal van andere wetsontwerpen, die ik in het parlement heb voorgesteld, die ook een invloed hebben op het stuk van de terrorismebestrijding. Ik denk bijvoorbeeld aan de zogenaamde “data retention”-wet die onlangs werd goedgekeurd of het wetsontwerp inzake de bijzondere opsporingsmethoden dat ik gisteren heb voorgesteld in de Commissie voor de Justitie. Binnenkort zal een ontwerp betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingendiensten worden ingediend. Ook het belangrijke debat over de duur van de aanhouding vóór het begin van de voorlopige hechtenis, dat aan de gang is, moet worden vermeld.
Het ontwerp dat ik u vandaag voorstel, past dus in het kader van een ruimer geheel dat het juridisch instrumentarium beoogt te verbeteren en aan te passen aan de evolutie van de dreiging, zulks zonder het strafrecht uit evenwicht te brengen.
Dit ontwerp is vrij kort en strekt ertoe enkele zeer specifieke leemten op te vullen.
Le premier volet du projet de loi concerne la définition des infractions pénales.
Pour ce volet, il faut faire référence aux des discussions qui ont débuté la semaine passée dans votre commission sur l’incrimination des actes préparatoires à l’infraction terroriste.
Vous aurez vu dans l’avant-projet de loi et dans l’avis du Conseil d’Etat que le projet que j’avais préparé abordait aussi cet aspect fondamental. Je n’ai aucune difficulté avec le fait qu’il soit traité sur base des propositions de loi. La concertation est assurée et je soutiens pleinement le texte qui est actuellement sur la table. L’important est que cette infraction vienne rapidement compléter le Titre Iter du Code pénal consacré aux infractions terroristes.
J’ai par ailleurs retiré un autre aspect du projet de loi. Il concernait l’adaptation de l’article 140 du Code pénal relatif à la participation à un groupement terroriste. Le Conseil d’Etat a soulevé plusieurs problèmes. J’avais envisagé une clarification de l’infraction sur base de la jurisprudence existante. Je reste en contact avec le parquet fédéral pour voir si une adaptation s’impose néanmoins. La proposition de loi que vous discutez actuellement propose une alternative intéressante.
Il reste deux adaptations des infractions relatives au terrorisme dans le projet.
La première est la plus importante et concerne l’article140bis du Code pénal qui incrimine l’incitation au terrorisme. L’incitation au terrorisme, en particulier avec la caisse de résonnance énorme qu’offrent Internet et les médias sociaux, joue un rôle majeur dans la propagation de la radicalisation et du terrorisme.
D’un autre côté, il est essentiel de ne pas porter atteinte à la liberté d’expression qui fait partie des armes de nos démocraties. Permettre à la contestation de s’exprimer de manière pacifique et au débat d’avoir lieu est aussi nécessaire pour éviter le passage à la radicalisation violente.
Dans la modification proposée, nous supprimons un élément constitutif de l’infraction. Il s’agit de l’exigence que l’incitation crée le risque que des attaques terroristes soient perpétrées. C’est un élément qui est particulièrement difficile à prouver. Cette limitation ne se justifie pas dès lors que la personne avait réellement l’intention d’inciter au terrorisme. Ce dernier élément est maintenu. Cette intention reste nécessaire et peut être démontrée par exemple par les mots utilisés par l’auteur de l’infraction. Mais il ne sera plus nécessaire de prouver que l’auteur avait non seulement l’intention d’inciter au terrorisme mais aussi le pouvoir de réellement pousser à la commission d’attaques terroristes.
La deuxième modification est plus légère. Elle concerne l’article 140ter du Code pénal qui incrimine le recrutement au terrorisme. Actuellement, seul le recrutement pour commettre une attaque terroriste ou pour rejoindre un groupe terroriste sont incriminés. Le projet ajoute le recrutement pour la commission de l’infraction visée à l’article 140sexies du Code pénal, c’est-à-dire le recrutement pour partir à l’étranger, par exemple en Syrie ou en Irak à des fins terroristes.
Het tweede deel van het wetsontwerp betreft de extraterritoriale bevoegdheid. Het Belgische recht voorziet nu reeds in de mogelijkheid om alle daders, ook niet-Belgen of personen die niet op het Belgische grondgebied verblijven, die in het buitenland een terroristische aanslag hebben gepleegd tegen Belgische of Europese belangen, te vervolgen. De voorgestelde wijziging strekt ertoe de beoogde misdrijven te verruimen. Het gaat hoofdzakelijk om een actualisering van deze extraterritoriale bevoegdheid, die niet werd aangepast naarmate titel Iter van het Strafwetboek inzake terroristische misdrijven werd uitgebreid.
Het derde deel brengt de bevoegdheden van het federaal parket in lijn met de eerdere wijzingen inzake de terroristische misdrijven zoals omschreven in het Strafwetboek. Wanneer de bevoegdheden van het federaal parket werden ingevoerd in het Gerechtelijk Wetboek, was er nog geen specifiek misdrijf inzake terrorisme. Het Gerechtelijk Wetboek wordt dus in die zin aangepast.
Het vierde deel is fundamenteler. Het betreft de voorwaarden waaronder beslist kan worden een beroep te doen op de voorlopige hechtenis. In het Belgische recht is in twee regelingen voorzien.
Een eerste regeling betreft de misdrijven die worden bestraft met meer dan vijftien jaar gevangenisstraf: voor die misdrijven is de voorlopige hechtenis verantwoord wanneer zij volstrekt noodzakelijk is voor de openbare veiligheid.
Een tweede regeling heeft betrekking op de andere misdrijven, namelijk de misdrijven waarvan het maximum van de toepasselijke straf niet meer dan vijftien jaar bedraagt. In dit geval moet minstens aan één van de volgende drie aanvullende voorwaarden zijn voldaan: risico op het plegen van een nieuw misdrijf, risico op vluchten of risico op collusie of verdwijning van bewijzen alvorens betrokkene in voorlopige hechtenis kan geplaatst worden.
Het wetsontwerp voorziet erin dat de regeling voor de terroristische misdrijven die met meer dan vijf jaar gevangenisstraf worden gestraft, wordt afgestemd op de regeling voor de meest ernstige misdrijven. Het criterium van de volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid volstaat ter verantwoording van de voorlopige hechtenis.
Zoals duidelijk blijkt uit de huidige situatie, creëert terrorisme een zeer groot veiligheidsrisico. Tal van slachtoffers worden er rechtstreeks en zeer diep door getroffen. Onrechtstreeks wordt zelfs de volledige maatschappij erdoor getroffen, omdat het de polarisatie aanwakkert, aanzienlijke middelen monopoliseert en een angstklimaat schept onder de burgers. Dat verantwoordt het gegeven dat gemakkelijker een beroep kan worden gedaan op de voorlopige hechtenis. Deze is vaak, minstens in het begin, noodzakelijk om de persoon zo strikt mogelijk te volgen.
Er is uiteraard geen sprake van de invoering van een regeling waarbij personen automatisch in voorlopige hechtenis worden geplaatst. De rechter moet steeds geval per geval beoordelen, er moeten ernstige aanwijzingen van schuld zijn en er moet een volstrekte noodzakelijkheid zijn voor de openbare veiligheid.
Avec cette explication, j’ai passé en revue l’ensemble du projet de loi. Comme je l’indiquais en introduction, il s’agit d’un projet ciblé qui vient apporter des améliorations ponctuelles. Elles s’ajoutent à un grand nombre d’autres modifications législatives. Il faut en particulier prendre en compte le débat sur l’incrimination des actes de préparation de l’attaque terroriste qui a été sortie du projet de loi et qui est traitée par votre commission.
Le projet que je vous ai présenté ne me semble pas poser de difficulté particulière. Sa taille est réduite et il me semble dès lors raisonnable de pouvoir le traiter rapidement. C’est bien entendu à vous d’en juger et je suis à votre disposition pour discuter du projet plus en détail.