Parlementaire vragen in de commissie Justitie

le mercredi 24 février 2016 12:00 Questions au Parlement

Question de Kattrin Jadin (MR) concernant le nombre de plaintes pour voilences conjugales.

REPONSE

Selon l’extraction des statistiques des parquets, à la date du 10 septembre 2015, entre le 1er janvier 2010 et le 31 décembre 2014, 18328 prévenus ont été condamnés (il s’agit d’une première condamnation au fond) et 4818 prévenus ont fait l’objet d’autres suites. 1068 prévenus ont fait l’objet d’acquittements à ce stade de la procédure.

Concernant la proportion d’hommes parmi les victimes de faits de violences conjugales, je peux vous dire, qu’à l’heure actuelle, il est impossible de préciser les statistiques de la police selon le sexe ou genre de la victime.

Pour répondre à vos questions concernant les mesures de protection et de suivi des victimes de violences conjugales ainsi que l’existence d’outils de prévention et d’information à leur égard, le Plan d’action national de lutte contre toutes les formes de violence basées sur le genre 2015-2019 prévoit toutes une série de mesures, d’actions concrètes pour prévenir la violence, protéger et soutenir les victimes ainsi que des mesures permettant d’enquêter, de poursuivre et d’adopter des mesures de protection efficace pour les victimes.

Plus spécifiquement, voici quelques exemples de mesures prônées par le PAN :

reprendre les violences sexuelles et intrafamiliales comme des phénomènes de criminalité prioritaires à combattre dans la Note-cadre de sécurité intégrale, le Plan national de sécurité et les plans zonaux de sécurité ; poursuivre le développement des Family Justice Centers, où les victimes de violences basées sur le genre et de violences domestiques ont accès, en un seul endroit, à un éventail de services policiers, judiciaires et d’assistance nécessaires. La justice soutient de telles initiatives qui nécessitent une approche intégrale de la part de tous les acteurs concernés donc également les services compétents des communautés, la police et les services d’aide et de soin. Le PAN prévoit aussi d’évaluer la circulaire 18/2012 sur l’éloignement du domicile et adapter, le cas échéant, la législation en la matière afin d’aboutir à une meilleure et effective application de la mesure.

De plus, dans le cadre de la mise en œuvre de l’accord de gouvernement, nous réfléchissons à une législation du secret professionnel qui permettrait que tous les acteurs concernés puissent participer à la concertation multidisciplinaire en vue de trouver des solutions à ces problèmes.

Il importera bien sûr de veiller à ce que la mise en œuvre de ces mesures se fassent toujours en conformité avec les objectifs poursuivis.


Vraag van Franky Demon (CD&V) over de schietbeurten met persoonlijke wapens van schietmonitoren.

ANTWOORD

Art. 2, 2°, van het Koninklijk Besluit van 29 december 2006 specifieert hoe de wettige reden die bij aanvraag van een vergunning, maar ook bij de 5-jaarlijkse controle ervan, moet worden aangetoond. Voor sportief en recreatief schieten is dat “het voorleggen van een geldige sportschutterslicentie of schriftelijke bewijzen van vroegere deelname aan dergelijke activiteiten, en het wapen (…) gebruiken”.

De zogenaamde “Grote Omzendbrief” van 25 oktober 2011 over de toepassing van de wapenwetgeving (B.S. 2/12/2011) verduidelijkt dat dit bewijs wordt geleverd door een attest van de schietstand waarop staat vermeld wanneer de betrokken schutter is komen schieten, en dat “voldoende” door de administratie wordt beschouwd als 10 (nu 12) schietbeurten per jaar, behoudens bewezen overmacht. Mijn administratie preciseert dat dit aantal gevalideerd is in een arrest van de Raad van State.

De kern van de zaak is echter het onderscheid tussen schietbeurten als particulier en als politieambtenaar. Het Koninklijk Besluit van 13 juli 2000 zegt dat een schietstand alleen mag worden gebruikt door particulieren, private bewakingsagenten en politiepersoneel op voorwaarde dat die groepen gescheiden blijven. Particulieren mogen alleen schieten volgens de regels van schietdisciplines die officieel zijn vastgelegd door de nationale en internationale federaties. Ze mogen slechts één vorm van parcoursschieten beoefenen, waarbij ze schieten op zoveel mogelijk ontmenselijkte silhouetten, en er geen sprake mag zijn van realistische situaties (dit staat ook in het KB). Dit verbod vindt zijn oorsprong in de bevindingen van de eerste Bendecommissie in de jaren 1980, waar werd vastgesteld dat er verdacht veel aan “practical shooting” werd gedaan. Dit is nu voorbehouden aan de politie, die net op die realistische manier moet leren schieten op menselijk uitziende doelen. De finaliteit van het schieten is dus totaal verschillend: particulieren doen het als sport of recreatie, politieambtenaren doen het om hun taak te kunnen uitoefenen, en de manier van handelen is eveneens totaal verschillend. De wapens worden anders vastgehouden, de munitie kan verschillend zijn, de drill is anders, de beoordeling ook, enz. Als een politieman toestemming krijgt van zijn korpschef om zijn vertrouwd dienstwapen ook te gebruiken tijdens zijn vrije tijd, bv. omdat hij ook meedoet aan wedstrijden precisieschieten, dan gebruikt hij dat wapen anders, als privépersoon en in een andere schietdiscipline. Het is dit groot verschil, dat de basis is van het onderscheid dat wordt gemaakt bij de telling van het aantal schietbeurten. Alleen de “privé-schietbeurten” zijn relevant.

Hetzelfde geldt a fortiori voor militairen.