Wist u al vroeg dat u rechten zou studeren?
“Ik kon het als kind in ieder geval goed uitleggen. Ik nam graag deel aan allerlei wedstrijden voordracht en welsprekendheid, zoals dat heette. Toen ik in 2013 minister van Financiën werd, kreeg ik een brief van mijn oude dictieleraar, om me te feliciteren. Ik heb ook nog een beetje toneel gespeeld, maar dat lag me minder. Ik ben geen goede acteur, ik ben een comédien. Ik ben altijd mezelf, ik kan geen andere rollen spelen.”
“De liefde voor taal heb ik van mijn ouders, zij waren germanist. Toch kreeg ik de wijze raad om voor rechten te kiezen, als ik me graag wilde inzetten voor de samenleving. Mijn schooldirecteur zag een toekomst voor me weggelegd binnen de EU – toen ik Europese zaken kreeg als ministerportefeuille moest ik aan hem terugdenken.”
Ik ben geen goede acteur, ik ben een comédien. Ik ben altijd mezelf, ik kan geen andere rollen spelen.
Wat voor een student was u?
“Ik heb mijn kandidaturen in Antwerpen gedaan. Maar voor de licenties trok ik naar Leuven, waar ook mijn ouders gestudeerd hadden.”
“Ik kreeg les van een ongelofelijke generatie professoren: Roger Dillemans, Walter Van Gerven, Roger Blanpain, en wat later Frans Vanistendael en Raf Verstegen. Ik studeerde graag, maar ik voelde wel de nood aan een nog bredere vorming, om nog meer te kunnen begrijpen van de samenleving. Even heb ik overwogen om er nog een heel aantal vakken uit andere faculteiten bij te nemen, maar dat was niet praktisch haalbaar.”
Vandaag gaan er hier en daar stemmen op voor een ‘brede bachelor’…
“Toen ik meedeed aan de rectorsverkiezingen, in 2009, was dat één van de zaken die ik graag had willen realiseren: een soort studium generale, met vakken uit geschiedenis, pol en soc, rechten… Een beetje zoals in de VS gebeurt in een college. De superspecialisatie die je vandaag ziet van in de bachelorjaren moet ergens worden goedgemaakt.”
Nadat u in Harvard een master of law behaalde, besloot u te doctoreren in Leuven.
“Dat was geen voor de hand liggende keuze toen, want er werd nog heel weinig gedoctoreerd – één per jaar in de rechtenfaculteit – en proffen bleven aan tot hun zeventigste. Het was dus een wilde gok, maar ik zou het mezelf nooit hebben vergeven als ik geen proefschrift had geschreven voor ik de advocatuur in ging. Ik deed tijdens mijn studieperiode niets liever dan een seminarie, handeling of masterthesis schrijven. Een doctoraal proefschrift was dus wel iets voor mij, dacht ik.”
U combineerde uw mandaat aan de universiteit jarenlang met de advocatuur, als medeoprichter van het grootste Belgische onafhankelijke advocatenkantoor.
“Ik heb nooit begrepen waarom er in België zo moeilijk gedaan wordt over een prof rechten die een praktijk heeft als advocaat. Het is niet anders dan een prof geneeskunde die naast zijn labo zijn ziekenhuispraktijk heeft. In beide gevallen is het verrijkend voor je wetenschappelijke en pedagogische inzichten. Ik heb daarom altijd gepleit voor een legal clinic aan het Ladeuzeplein, waar moeilijke zaken zouden worden behandeld, zoals moeilijke medische gevallen naar Gasthuisberg gaan.”
Ik heb altijd gepleit voor een legal clinic aan het Ladeuzeplein, waar moeilijke zaken zouden worden behandeld, zoals moeilijke medische gevallen naar Gasthuisberg gaan.
“De advocatuur is een heel mooi vak omdat het je toelaat je te engageren voor iemand anders. Als advocaat ben je de special purpose friend van je cliënt. Dat houdt in dat je hem of haar – althans in deze bepaalde zaak – helpt als een echte vriend. Je staat hem bij, zelfs als hij niet luistert. Het houdt ook in dat je nee kan zeggen, je hoeft niet iedereen als cliënt te aanvaarden of te behouden.”
Toch hebt u de advocatuur vaarwel moeten zeggen toen u minister werd. Maar vandaag bent u nog altijd verbonden aan de universiteit.
“Zeven jaar lang heb ik mijn ministerschap gecombineerd met een drietal vakken, waaronder vennootschapsrecht en financieel recht. Maar omdat mijn studenten wel erg vroeg of laat moesten komen en ik veel practica en thesissen moest overlaten aan assistenten en collega’s, doceer ik sinds het begin van dit academiejaar nog maar één vak, deontologie van de jurist.”
“Ik geef veel te graag les om het helemaal los te laten. En naarmate je minder jong wordt, kan je bepaalde dingen veel beter bijbrengen omdat je ze zelf beter begrijpt.”
Op welke verwezenlijkingen kijkt u met voldoening terug?
“Ik ben twaalf jaar voorzitter geweest van de onderwijscommissie van de faculteit en heb in die tijd de bama-hervorming mee vorm mogen geven. Ik denk dat wij het mooiste programma hebben van het land: de juridische basisvorming wordt in de eerste drie jaar gebald zodat studenten maximaal gebruik kunnen maken van de uitwisselingsmogelijkheden in de master.”
“En dat doen ze dan ook: ze gaan naar Parijs en Barcelona, naar New York en Australië. Ik had wel gehoopt dat het nog verder zou gaan, dat de master nog meer een periode zou zijn van rondreizen door Europa en studeren in het Engels. Dat is op gang aan het komen, maar het gaat wat te langzaam. Studenten moeten ook oud en wijs genoeg zijn om ten volle van al die mogelijkheden gebruik te maken – weerom een argument voor een studium generale voorafgaand aan de bachelor.”
U bent nog steeds betrokken bij het Jan Ronse Instituut voor Vennootschaps- en Financieel Recht. Wat waren daar de hoogtepunten?
“Een rijke school van eminente vennootschapsjuristen heeft daar gedoctoreerd. Ik denk ook aan het tweede nieuwe Wetboek van vennootschappen waar alle Belgische collega’s samen aan werkten en dat van kracht is sedert 1 januari 2020. Het privaatrechtelijke organisatierecht is ontzettend belangrijk voor het goed verlopen van het reilen en zeilen van het middenveld, van de kleinste maatschap of vzw tot de grootste beursgenoteerde internationale onderneming. In ‘99 heb ik daar nog zelf aan meegewerkt, de afgelopen jaren heb ik dat als minister van Justitie kunnen doen samen met onder andere de Leuvense collega’s. Ik ben daar erg fier op, we hebben vandaag een van de aantrekkelijkste vennootschapswetgevingen in EU.”
Ziet u de politiek als een passie of als een professie?
“Zoals bij alles waar ik ja op zeg: als je het ziet als een professie, verdwijnt de passie. De politieke trein is in mijn leven verschillende keren gepasseerd. Soms wou ik hem nemen, maar stopte hij niet. Maar als hij stopte en ik vond het de moeite om hem te nemen, heb ik hem genomen.”
“Dat was zo toen Kris Peeters me vroeg om zijn kabinetschef te worden, en ook toen ik door hem en Wouter Beke werd gevraagd als minister van Financiën. Het deelnemen aan het beleid zit in mijn bloed – of het nu is aan de faculteit, binnen Eubelius, in het bestuur van de Thomas More Hogescholen of in de Hoge Raad voor Economische Beroepen, waar ik jarenlang voorzitter van ben geweest.”
De politieke trein is in mijn leven verschillende keren gepasseerd. Soms wou ik hem nemen, maar stopte hij niet. Maar als hij stopte en ik vond het de moeite om hem te nemen, heb ik hem genomen.
“Op school en aan de universiteit was het al zo dat ik wilde weten waarom iets werd beslist en dan wilde uitleggen dat dat toch niet helemaal was wat ik dacht dat er moest gebeuren. Dat ik zowel op Financiën als op Justitie heel veel zaken die me nauw aan het hart lagen heb mogen omzetten in wetgeving of in praktijk, is het mooiste geschenk dat ik had kunnen krijgen.”
Op welke verwezenlijkingen als minister van respectievelijk Financiën en Justitie bent u het meest trots?
“Mijn mandaat op Financiën, in 2013, was tijdens en na de schuldencrisis. Ik ben er fier op dat we ons land hebben weten te behoeden voor een Europese boete vanwege excessive debt. En dat we op korte tijd een heel nieuwe bankenwetgeving hebben kunnen maken, die een aantal problemen verholpen heeft.”
“Bij Justitie hebben we vier grote plannen gemaakt om te moderniseren. Heel veel is uitgevoerd. Zo zijn er een aantal nieuwe wetboeken verschenen, met onder meer nieuwe wetgeving rond erfrecht, huwelijksvermogensrecht, vennootschapsrecht en goederenrecht. Het nieuwe Wetboek Strafrecht en het nieuwe Wetboek Strafvordering liggen te wachten op parlementaire behandeling. Maar het fierst van al ben ik op alles wat we rond internering gedaan hebben, vanwege de impact op mensen die patiënt zijn, geen gedetineerde. En ondanks alle sociale perikelen ben ik ook blij met wat we in het gevangeniswezen hebben kunnen doen.”
Wat waren de dieptepunten?
“Wat ik betreur, is dat we voor de magistratuur niet de definitieve omslag naar de werklastmeting hebben kunnen maken. Een faculteit aan de universiteit krijgt middelen in verhouding tot de noden en de prestaties, maar in rechtbanken is dat nog steeds op basis van historische kaders. Alsof je aan een faculteit met weinig studenten nog steeds veel proffen zou aanstellen omdat dat ooit zo beslist is geweest. We hebben daarvoor gevochten en gestreden maar we zijn op een muur van onbegrip gestoten. Langzaamaan groeit er nu wat goede wil, maar er is veel traagheid geweest.”
De aanslagen in Zaventem en Brussel, de zaak rond Julie Van Espen … Ik kan daar maar mee omgaan als ik op een bepaalde manier mee door het lijden kan gaan. Er zijn heel weinig gevallen waar ik dat niet doe en afstand bewaar.
“En natuurlijk hebben we tijdens deze legislatuur verschillende heel verschrikkelijke voorvallen meegemaakt: de aanslagen in Zaventem en Brussel, de zaak rond Julie Van Espen … Ik kan daar maar mee omgaan als ik op een bepaalde manier mee door het lijden kan gaan. Er zijn heel weinig gevallen waar ik dat niet doe en afstand bewaar. Ontslag nemen is zelden de juiste reactie. Dat is de politieke oplossing. De gemakkelijkheidsoplossing. De echte boodschap bestaat eruit om te zeggen dat je zal proberen er alles aan te doen opdat dit niet nog eens kan gebeuren. Zodat het niet voor niets is geweest.”
Vorige maand hebt u als Koninklijk Opdrachthouder regeringsonderhandelingsgesprekken trachten voor te bereiden. Hoe kijkt u daar nu op terug?
“Het leverde niet het gewenste resultaat op. Dat is spijtig, maar in vergelijking met de zaken waar ik zonet over sprak is dat totaal betekenisloos. En het is wat het is. Bij een regeringsvorming moet je zo constructief mogelijk je rol spelen en beseffen dat het om een strategisch spel gaat. Je mag niet de fout maken zoiets persoonlijk te nemen. Als je voor jezelf weet dat je je best hebt gedaan, dan moet je daar tevreden mee zijn. Om met de woorden van Churchill te spreken: Success is not what you see. Success is stumbling from failure to failure without losing enthusiasm.”
“Ik heb in voldoende omgevingen gefunctioneerd om te weten dat menselijke berekeningen en passies en driften overal dezelfde zijn. Zelfs aan de universiteit.”
Vorige week bracht u naar buiten hoe u de toekomst van België ziet. Wat met uw persoonlijke toekomst?
“Dat vraagt men mij al tien maanden voortdurend en ik kan alleen maar antwoorden: Que sera, sera. Als ik concrete persoonlijke verwachtingen zou koesteren, zou ik niet vrij kunnen zijn. En ik heb eigenlijk maar één grote ambitie en dat is vrij en gezond zijn met mijn gezin.”
“Vorige week heb ik de VRG-Alumniprijs mogen ontvangen. Het is niet gebruikelijk om deze prijs toe te kennen aan iemand van binnen de faculteit. Dat men dat nu toch heeft gedaan, daar ben ik ontzettend fier op en dankbaar voor.”
Geschreven door Ine Van Houdenhove, foto's door Rob Stevens