Parlementaire vragen in de Commissie Justitie

le mercredi 13 avril 2016 12:00 Questions au Parlement

Vraag van Sabien Lahaye-Battheu (Open VLD), Philippe Goffin (MR) en Goedele Uyttersprot (N-VA) over de rechten van kinderen bij echtscheidingen en de toegankelijkheid van justitie voor kinderen.

ANTWOORD

Je me réjouis comme vous que la Belgique soit ainsi reconnue pour son action en ce qui concerne l’accès du mineur au juge, ce qui ne doit pas nous empêcher de tenter d’encore améliorer les choses là où c’est possible.

Zoals vermeld in mijn beleidsnota voor het komende jaar wordt de werking van de familierechtbank voortdurend geëvalueerd. Vanuit de praktijk werden verschillende opmerkingen en suggesties geformuleerd om de werking van de rechtbank te verbeteren, onder meer met betrekking tot de positie van de minderjarige binnen de familierechtbank.

1. Wat betreft de vraag van Mevrouw Lahaye-Battheu, zijn de rechten van minderjarigen bij echtscheidingsprocedures en meer bepaald het hoorrecht van minderjarigen uitermate belangrijk. Binnen elke echtscheidingsprocedure waarbij kinderen betrokken zijn, moeten de ouders het belang van het kind vooropstellen. Een kind moet te allen tijde vrijuit kunnen spreken met de rechter, zonder angst voor de reactie van de ouders. Het doel is dan ook het hoorrecht van minderjarigen verder te versterken waarbij het belang van het kind voorop staat.

Ik ben er mij ten zeerste van bewust dat bij het uitwerken en verder versterken van dit hoorrecht een moeilijke evenwichtsoefening moet gemaakt worden tussen de rechten van het kind enerzijds en de rechten van de ouders anderzijds. Hoewel de concrete beoordeling van dit hoorrecht behoort tot de bevoegdheid van de rechter zelf, moet er een duidelijk en kindvriendelijk kader gecreëerd worden waarbinnen minderjarigen vrijuit kunnen spreken en gehoord kunnen worden.

2. En ce qui concerne la question de Monsieur Goffin, la nécessité de cette réévaluation dans le sens d’un renforcement des droits du mineur d'être entendu, est indéniable si on cherche à améliorer son accès à la justice. Ce renforcement est d’autant plus important que, c’est lors de son audition que celui-ci peut s’exprimer sur certaines demandes de ses parents, par exemple, celles qui interviennent en matière d’hébergement. Effectivement, un enfant ne peut pas exercer une action en son nom propre et ne peut être partie à une procédure. Cela découle de son incapacité d’exercice qui est générale. En effet, cette incapacité vise en principe tout acte juridique en ce compris ceux d’ordre procédural.

Même s’il ne peut intervenir en tant que partie, l’enfant joue un rôle important dans le procès puisque en principe son avis doit être pris en compte par le juge quand il le donne, compte tenu toutefois de son âge et de son degré de maturité.

Ce renforcement du droit des enfants d’être entendus doit s’accompagner d’une amélioration de la communication de la Justice en ce qui les concerne. Ainsi, pour les mineurs de plus de 12 ans, un arrêté royal du 23 août 2014 établit un modèle de courrier d’information leur communiquant un certain nombre d’informations sur le contenu de l’audition et la manière dont cette dernière aura lieu. J’estime que ce modèle de lettre peut encore être amélioré et nous y travaillons.

En outre, à l’heure actuelle, la loi ne prévoit pas l’information des mineurs de moins de douze ans sur leur droit à être entendu. Dès lors, Je compte travailler avec les acteurs de terrain (délégué aux droits de l’enfant, kinderrechtencommissaris,…) afin que ces mineurs puissent également obtenir des informations adaptées à leur âge et ainsi exercer leur droit d’être entendus en connaissance de cause.

Par ailleurs, une partie de la formation organisée par l’Institut de Formation Judiciaire que le juge au tribunal de la famille et de la jeunesse doit suivre pour pouvoir y siéger, est déjà actuellement consacrée à l’audition des mineurs. En raison du public cible, une partie de la formation concerne des thèmes non juridiques qui donnent aux magistrats un descriptif du contexte de l’audition et toutes les informations nécessaires à accompagner le mineur lors de celle-ci. Elle est donnée par des pédopsychologues, des policiers et des magistrats expérimentés, qui les initient à l’art de leur poser des questions, en fonction de leur âge et à certaines techniques particulières de communication. Je vais cependant m’assurer que le contenu de cette formation soit en adéquation avec les objectifs d’amélioration de communication que je viens de vous exposer.

En conclusion, je souhaite améliorer de manière générale le contenu des informations en matière d’audition et la manière dont celles-ci sont communiquées aux mineurs. Je voudrais également veiller à ce que les formations des juges mettent les enfants en confiance lors de leur audition et leur permettent de savoir ce qu’on attend d’eux de manière plus précise.

A cette intention, j’ai constitué un groupe de travail consacré au tribunal de la famille qui aura à se prononcer notamment sur ces délicates questions. Ce groupe est composé de différents acteurs de terrain (représentants des différentes organisations des barreaux, délégué au droit de l’enfant, kinderrechtencommissaris, Conseil Supérieur de la Justice) et de membres de mon administration. Il s’est réuni pour la première fois le 29 février dernier pour se prononcer sur différentes questions en rapport avec l’audition des mineurs. Mon administration analysera les différentes suggestions évoquées et avis donnés. Elle les traduira au besoin dans un projet de loi.


Vraag van Stefaan Vercamer (CD&V) over de concurrentie tussen gevangenissen en beschutte werkplaatsen.

ANTWOORD

Het is nuttig te vermelden dat de gevangenisarbeid zijn bestaansreden vindt in de basiswet en dat de Regie van de Gevangenisarbeid over een bij wet bepaalde opdracht beschikt en overeenkomstig koninklijke besluiten werkt.

Het werk dat wordt aangeboden in de gevangenissen heeft zijn eigen specifieke karakter en wordt georganiseerd door en krachtens de wet. Er is hier dus geen sprake van “concurrentie” als dusdanig, gezien het hier om een aparte activiteit gaat binnen het penitentiaire regime.

De basisgedachte is immers dat tewerkstelling van gedetineerden een wezenlijk onderdeel uitmaakt van een nuttig, constructief en toekomstgericht penitentiair regime. Een gedetineerde die werkt kan vaardigheden verwerven, is minder agressief, leert een zekere discipline en is beter gewapend op het tijdstip dat hij de gevangenis verlaat. Het gaat om een win-winoperatie voor de gedetineerde, de gevangenis en de maatschappij. Het is dan ook de bedoeling om aan steeds meer gedetineerden werk aan te bieden. Het is algemeen bekend dat er jammer genoeg te weinig werk is in de gevangenis. De Regie van de Gevangenisarbeid zet zich daarom in om meer ondernemers te vinden die aan meer gedetineerden werk kunnen aanbieden. Een commerciële aanpak van de dossiers maakt integraal deel uit van die nieuwe strategie.

Het is niettemin belangrijk dat erop wordt gewezen dat de Regie van de Gevangenisarbeid zo veel mogelijk rekening houdt met de beschutte werkplaatsen, bij het aangaan van zakenrelaties met ondernemers. Zij probeert bijvoorbeeld te vermijden klanten te benaderen die relaties hebben met de beschutte werkplaatsen. Ook al mag de Regie van de Gevangenisarbeid haar eigen opdrachten uiteraard niet in gevaar brengen, toch probeert zij echt geen afbreuk te doen aan de activiteiten van de beschutte werkplaatsen.

Er werd hier in het verleden een conventie tussen alle partijen over ondertekend. Deze werd echter aangevochten en vernietigd. Maar toch blijft de Regie van de Gevangenisarbeid volgens deze principes werken. Wij hebben de beschutte werkplaatsen hierover al ontmoet en hen recentelijk opnieuw verzocht om terug contact op te nemen, om mogelijke problemen en misverstanden te vermijden.

Beide systemen zijn overigens moeilijk te vergelijken. Dankzij de gevangenisarbeid is wel een aantrekkelijke prijs mogelijk, maar die biedt niet alleen voordelen. Gevangenisarbeid heeft immers ook te kampen met het negatieve imago van de gevangenis, en beperkingen zoals stakingen van het personeel en een moeilijke toegankelijkheid van de inrichtingen.

Ik ben er dus van overtuigd dat zowel de beschutte werkplaatsen als de gevangenissen een plaats en rol hebben binnen deze sociale tewerkstelling. Ze kunnen dus functioneren naast en niet tegen elkaar, daar ben ik van overtuigd.